„Wie daar?”, vroeg ’n zenuwachtige stem — angst-geluid van ’n vrouw alleen thuis met ’n onrustig geweten: „wie daar?”
„Woont hier Van Zetteren?”, vroeg de kraak-stem van
benee: „ik mot ’n persoonlijken brief af geven Hè____
Hè?.... Hè?....
„Nee, da’s parterre....!”
„Ze hebben mijn gezeid bóven....”, knarste ’t tussen ’n hoestbui door.
„Nee, hier woont Menzei Polack, en ruk uit!”, gudste ’t van boven, in felle humeurigheid.
„Neem me niet kwalijk”, zei de ouwe heer beneden, en langzaam voortstappend, had-ie door de enkele klank van ’n naam ’t waarachtig gevoel of-ie an verkalking leed en ’n duizeling te pakken had. Bij de Weesperpoort nam-ie ’n taxi, gaf ’t adres van ’n huis op ’t Museumplein op, en achterover leunend, zat-ie naar adem te happen. Hier hield alles bij op. Mevrouw de weduwe Menzei Polack op bezoek in de woonschuit van Jaapje Eekhoorn, terwijl Jan Tulp van de vlakte verdwenen was — je kon je kop over de gekste mogelijkheden breken — ’n verklaring, die ook maar even steek hield, vond je niet____
„Ik geloof al z’n leven”, peinsde Nathan Marius Duporc — de lezer zal reeds bevroed hebben, dat hij ’t was —: „ik begin stellig te geloven, dat die dame, over de veertig, ’n hevige bevlieging voor Charles Lenormand, „secrétaire de la légation” heeft, en probeert de krankzinnige kennismaking voort te zetten, of dat ze ’m uit handen
van de Justitie wil houden In ieder geval is Jaapje
Eekhoorn in z’n domicilie terug, laat ’k ’m nog wat met rust tot de kleine dienstbode van de notaris ons telefoneert, dat m’n vriend Jan in de til weerom is gevlogen, of dat de Post brieven in de woonschuit begint te bezor* gen.... ’t Zou me bijzonder verbazen, als we niet gauw verrassingen beleven ”
Op ’t Museumplein, voor het hek van de woning van wijlen Arthur Rondeel, stapte-ie uit, betaalde de chauffeur, schelde aan, gaf z’n visitekaarttje af. ’t Hele huis rouwde.
,,’k Hoef ’t niet te proberen”, zei de huisknecht, ’t kaartje met de eenvoudige letters N. M. Duporc, Inspecteur der Centrale Recherche van alle kanten bekijkend: „de juffrouw, die vanmorgen vroeg van Aerdenhout gearriveerd is, ontvangt geen sterveling, ’k Hoef ’t niét te vragen. In gewone tij jen zou ’r zo laat al geen denken an zijn en onder deze omstandigheden, met ’n vader, die vermoord — en ’n verloofde, die zich as ’n smeerpijp terugtrekt, valt ’t me in me hersens niet in uw kaartje..”
„Ligt juffrouw Clotilde Rondeel te bed?” informeerde
80