„U liegt”, viel Nathan Marius Duporc grof en fel uit: „want ’t bandje van de auteurssigaar lei in de asbak van de andere coupé. .. . U liegt, want u was niet in de kor-ridor, toen ik iemand zocht.... U liegt dat van uw bebloede zakdoek, omdat die meneer Thyssen ’r bij was toen u de komedie van ’t deur opentrekken vertoonde, en u gillend zag dat de coupé leeg was.... U zal dat alles moeten ophelderen, als de Justitie de boel nader onderzoekt.... Wil ’t parket u vrij laten, dan heb ik me te onderwerpen, maar ik heb alle motieven om u vannacht hier te houden.’’
„Ik geef u mijn woord van eer, dat ik volkomen onschuldig ben”, zei de Directeur van de All-Risk-Maat-schappij: „ik stel ’n actie in tegen ’t aanranden van mijn goede naam en uitstekende reputatie....”
„Meneer blijft ter beschikking”, zei de Inspecteur der Recherche, die gescheld had: „laat die andere binnen....” „Jongen, jengen, meneer Duporc”, zei de Dordtse collega. toen ze alleen waren: „vergist u zich niet?.... Dat lijkt me geen type, om bij zulk ’n aanslag betrokken te zijn — ’n man van standing — ’n man van bekendheid, die ook zonder uw interventie zelf hier gekomen zou zijn, om de justitie in te lichten.... Dat geeft geschrijf en protesten in kranten....”
„Juist meneer”, begon Hans Thyssen, die de laatste woorden gehoord had, onmiddellijk te fulmineren: „dat zal geschrijf in kranten geven en meer dan u lief zal zijn! We zijn op die manier geen vrije burgers meer, maar onderdanen van ’n middeleeuwse politiestaat! Ik heb als auteur de zonderlingste dingen meegemaakt, maar dit is ’t toppunt.... Ik had ’n lezing in de Schouwburg....” „Hoe is uw naam?” interrumpeerde de beambte.
„Da’s bijzaak! Ik weiger inlichtingen te geven voor u mij in vrijheid stelt!”
„Fouilleer deze onwillige heer”, brigadier!’’
Met ’n zeldzame rapheid van tong, nog sterker verbolgen dan de directeur der Assurantie-Maatschappij, zette de auteur zijn principiële bezwaren tegen een dergelijk lijfstraffelijk onderzoek uiteen, maakte de ene inspec-teur-van-dienst voor ’n stupieden plebejer, de andere-van-de-centrale-recherche voor tiendubbele kaffer uit, schreeuwde dat-ie de minister-van-Justitie door ’n dozijn kamerleden zou laten interpelleren, dat dit geen vergissing maar ’n misdaad was, en eerst toen de brigadier dreigde de paternosters om z’n gerafelde manchetten te slaan, liet-ie zich als ’n beledigde Majesteit betasten, on-derging-ie ’t tergend schandaal van ’t inventariseren van z’n zakken. En daar kwamen verschillende blamerende zaken uit te voorschijn, voorwerpen geschikt voor ’n
57