druk bezig met ’t opstellen van ’n uitvoerig telegram aan ’n Amsterdams blad, blij dat hij de primeur voor de ochtend-editie kon brengen, ’r Zat hoe dan ook geluid in ’t sensationeel geval Net-toen-ie geschreven had, dat-ie de nadere bijzonderheden voor ’t avondblad reserveerde, stond de drieste indringer van de politie voor de tweede maal in de deur-opening.
„U wilt wel zo beleefd zijn in Dordrecht uit te stappen?”, vroeg de vent met ’t kort-geknipte rode haar.
„O, wel zeker”, sprak Hans Thyssen: „ik reis niet verder”.
„En deze heer moet daar ook uit stappen....”
„Dat moet u ’m dan maar zslf zeggen!” beet de auteur van zich af.
„Ik vind alles goed”, kreunde Josephus bok, die ’t gehoord had: „wat moet ’k alleen in. Parijs?....
„Dank u”, zei Nathan Marius Duporc: „ik heb uw getuigen-verklaringen nodig, en voor ’t overige zal ik ’t u niet lastig maken...
„U kan over me beschikken”, zei Hans Thyssen, kregelig opstaand: „maar dan eerst na elf uur, want ik stap hier uit voor ’n littéraire lezing”.
Hij stond nu vlak tegenover de man van de recherche, met de in de zenuwherrie stukgebeten sigaar in z’n mond.
„U heeft de heer Rondeel dus na de kennismaking in de Restauratiewagen niet meer ontmoet?”, vroeg de Inspecteur nog eens.
„Dat heeft u me straks al gevraagd”, antwoordde de ander bits: „en ik heb u dadelijk nee geantwoord....”
„Neem me niet kwalijk”, zei Duporc hoffelijk: mag ik u dan nog enkel om ’n beetje vuur verzoeken?”
„Asjeblief!”, snauwde de auteur. Dat vrijpostig individu, dat ’n reiziger op zo’n ogenblik nog met zulk ’n futiliteit dorst lastig vallen, kon op ’n buitenge woon-vriendelijke descriptie in z’n uitvoerig verslag rekenen!
„Merci”, zei de beambte, ’t verkauwd stuk sigaar teruggevend — zonder ’t bandje.
Weer in de korridor terug, bekeek-ie ’t aandachtig, ’n Sigaar van de vermoorde. Die man loog. Die wist meer. Of hij had de sigaar vóór de aanslag gekregen, en dan had-ie bij wijze van spreken „op post” gestaan, want hij wachtte voor de coupédeur, en ’t was ’n nieuwe sigaar — of hij had de dure sigaar kort na ’t trekken aan de noodrem, wat de zaak nog vreemder maakte, in ontvangst genomen. Terwijl-ie in haast onbeholpen beraad door ’n portierraam naar buiten keek, in driftige tweestrijd hoe-ie de dubbele knoop moest doorhakken — Jan Tulp, de beruchte, die zich stellig nog in de trein bevond, over de grenzen te laten ontglippen — of ’t bestiale geval van de moord onmiddellijk in ’t naderende Dordt op te nemen
51