De conducteur, die ’n deel van de schemerkap van de plafonnier had weggeslagen, toen iets vochtigs bij de deur z’n aandacht trok, en toen ’r bij z’n geklop geen antwoord kwam, had ’r dadelijk verschrikt op los gevloekt, omdat ’t breede venster wijd open stond en ’t bed letterlijk in bloed gedrenkt was. ’r Moest ’n felle worsteling hebben plaats gehad, ’t Vinnig-rood gekleurd hoofdkussen lag op de vloer en van de kristallen flacons, uit de reis-né-cessaire gereed gezet, lagen ’r twee in ’n hoek getrapt, en ’n geslepen zeepdoos was aan scherven getreden. De overvallene was ongetwijfeld verrast, terwijl-ie bezig was zich te ontkleden. Aan de koperen haken hingen jas en vest — voor de kleine penantspiegel leien boord en das. De verzekering van de noodrem was doorgeslagen, en aan ’t handvat kleefde bloed, ’t Meest lugubere van alles misschien, was ’n teken op ’t voeteneind van ’t beddelaken, ’n in bloed getrokken triangel met ’n bloederige punt in elk der hoeken.
„’n Wraakneming”, dacht de politie-man, zonder ’n moment te aarzelen. Hij kende dié methode van ’n hiero-glyph achter te laten, en terwijl ’t ’m te binnen schoot, dat de jonge man, die met de bankier ’t eerst gedineerd had, in Den Haag ’n telegram voor Dordrecht had afgegeven, en ’t geld neer had gelegd zonder zich zelfs de tijd te gunnen op de komst van de telegraaf-beambte te wachten, smeet-ie snel-besloten, alleen met fut en aanpakken bereikte je iets bij de overbluffing van derge-lijke gebeurtenissen, de korridor-deur dicht — straks zou-ie de détails nauwkeurig, zonder iets te verzuimen nagaan — en liet de zenuwachtige hoofd-conducteur, die-ie eindelijk onder de duim had, de tweede Arthur Rondeel gereserveerde! coupé opensluiten.
„Wie daar?.... Buiten blijven!.... Niet binnenkomen!”, riep ’n door zenuwen opgevreten stem, en ’n driftige hand probeerde de schuifdeur weer terug te duwen, maar Duporc’s stevig© voet zat ’r al.
„Weg van de deur!”, zei de Inspecteur dreigend. „Wel-allemachtig, vervelende kerel, laat jij de mensen nooit met rust!”, snauwde de auteur, die zich in ’t zweet stond te werken om Joseph Bok, die na de ontdekking in mekaar was gezakt, met opwekkende woorden en met ’n fles 4711, zo goed, en zot kwaad als ’t ging bij te maken:
44