over ’t huis van de Notaris dacht, vatte-ie vlam bij de laatste woorden van de gebouleverseerde dame:
„Als hij niet in die; Toilet-gelegenheid was — hij u daar niet beroofd heeft, want ik heb u persoonlijk met al uw ringen en uw knoppen zien lopen voor u zich verwijderde
— wie was daar dan?....”
,,’n Ander..”, zei ze stellig.
„Welke ander?”, drong hij aan, terwijl-ie haar ’n ogenblik op de mogelijkheid van ’t willen sauveren van de vrouwen-inpalmende reisgenoot taxeerde, en terwijl-ie zich lichtelijk aan de houding van de H.C. ergerde, die bij ’t hele gesprek als ’n rechter-commissaris mee stond te luisteren.
„Ik kan niet precies zeggen hoe-ie ’r uitzag — dat herinner ’k me niet in détails”, praatte ze weer klagerig: „want ik voelde me zo schrikkelijk onwel....”
„Na de koffie in Rotterdam”, sioiufleerde Duporc.
„O, nee — al daarvoor — ik denk van de bonbons. ...” „Waren die van u zelf, of van de Fransman?”
„Niet van mij en niet van hem — meneer Lenormand had ze in de Restauratiewagen gekocht, waar ik bij
was.... Toen werd ik ineens duizelig en ziek Meneer
Lenormand van de Legatie — van de Legatie, meneer: ik heb z’n papieren onder m’n ogen gehad — heeft me toen dat niet hielp, en ’k hoe langer hoe ellendiger werd, as ’n echte homme du monde, as ’n sjentelman zo netjes en correct, de weg naar de Toiletten gewezen, en is weer weggegaan.... Toen, terwijl ’k in mekaar zakte bij de lavebeau, kwam ’r ’n ander binnen ’n kleine, bleke met ’n dampende pijp....”
„Met ’n hoornen bril en ’n Japans gezicht?”, vroeg de Centrale Recherche, geïnteresseerd — Jaap je Eekhoorn, leefde plots voor ’m op.
„O, nee”, zei ze opnieuw doezelig: „maar hoe kan ’k
dat weten ? U doet zulke rare vragen aan ’n vrouw
die flauw is gevallen.... Ken u ’n signalement opgeven, as u buiten westen leit?. ... ’k Weet alleen zeker, en daar ken ’k ’n eed bij afleggen, dat ’t die Fransman niet was.. „Die Fransman is dlan toch niet meer in de trein”. „Ach u kletst”, sprak mevrouw de weduwe Menzei Polack weer minder hoffelijk: „hij ken toch niet uit ’n
spoorraampje gesprongen zijn ”
„’k Zou haast denken van ja”, piekerde de Inspecteur
— ’t visioen van ’t vallende lichaam op de Maasbrug verliet ’m geen seconde — en aan de andere kant ver-baasde-ie zich ’n weinig over de betrekkelijke kalmte van de schatrijke vrouw, die na de eerste explosie, de eerste gil, de materiële zij van de zaak minder hevig scheen op te nemen.
41