.„Dat ïs de bewuste dame, H.C ’’
„,Is dat ?”, herhaalde de Hoofdconducteur, ’r niemendal van begrijpend — en hij keek de Inspecteur-van -Politie zo vlijmend-vernietigend aan, of-ie met ’n ontleedmes in ’n Vivisectiezaal bereid stond.
„Ik heb me in die richting vergist — ’t is ’n raadsel”, praatte Duporc of-ie ineens ’n oud mannetje, zonder tand in z’n mond, en met ’n pruim achter z’n kiezen, was.
„Dus de dame is niét vermoord....?”, snauwde de Hoofdconducteur, die opnieuw begon te denken, dat-ie met ’n gek te doen had, al was ’t dan iemand van de Politie zeil
„Dat schijnt zo....”, antwoordde Nathan Marius, voor ’t eerst van z’n degelijk beambte-bestaan in ’t wezen van ’n imbécile.
„Doet u de deur open”, sprak Mevrouw Menzei Polack
klagelijk: „ik ben nog niet in orde ’k Weet niet wat
me overkomen is Alsjeblieft, conducteur ”
De loper stak wrevelig in ’t slot — de deur klakte terug — de dame zat weer op ’r plaats, leunde met gesloten ogen in de kussens achterover.
Geweldig uit z’n humeur beklom de Hoofdconducteur de treeplank naar de zij van de locomotief, schreeuwde iets naar de richting van de tender — de trein kreeg vaart, zonder Halte Feijenoord te stoppen, vervolgde z’n weg full speed naar Dordrecht.
Toen de treinchef terugkwam met de bedoeling procesverbaal tegen de reiziger, die aan de noodrem getrokken had, op te maken, zat Nathan Marius Duporc in de Eerste Klasse, in tasten gesprek met Mevrouw Menzei Polack.
„Mevrouw”, had de Inspecteur gevraagd: „heeft u uw ringen en uw stenen ergens neergelegd?,,
Ze had de heer met ’t kort-geknipt rode haar, de Duitser uit de Restauratiewagen vaag herkend, zei eerst:
„Was meinen Sie, bitte ”
„Ik ben geen Duitser”, legitimeerde-ie zich snel: ,,ik ben
Duporc, Inspecteur van de Recherche U mist uw
ringen en de knoppen uit uw oren ”
Zo min als-ie zich met ’t uit de trein gevallen lichaam kon vergist hebben, zo zeker was ’t ontbreken van de schitterende sieraden, die ’n kapitaal moesten vertegenwoordigen.
Als iemand, die moeilijk uit ’n diepe slaap wakker werd, keek ze naar ’r vingers en betastte ze de oren.
Nog leek ze niet helemaal bij ’r positieven. Ze brabbelde wat onverstaanbaars, zei of ’r tong verlamd was:
„Wat is dat nou? Waar ben ’k hier? ”
„U is in de Franse trein”, kwam Duporc haar te hulp: „u heeft hier bnbons zitten eten, ’n krant ingekeken, ’n
38