tot ’m door, dat-ie eindelijk ’t buitenportier openrukte, en de beruchte deur uit ’r belemming los wrikte----
„Wat mot dat nou?”, vroeg-ie ongemakkelijk.
„Strakkies!”, riep de inspecteur der Recherche, ’m met z’n vuisten opzij duwend: „kletsen kunnen we strakkies, en je handen thuis H.C., of je ben ’r gloeiend bij, als je ’n ambtenaar-in-functie belet z’n plicht te doen.... ”
Hij wachtte niet op ’t antwoord, holde de korridor door naar de lste-klasse-coupé, waar Mevrouw de weduwe Menzei Polack met Jan Tulp gezeten had — niemand.
„Wel verdomd!”, schreeuwde de hoofdconducteur: „is ’t gedaan met die kunsten?.... ”
„Ik waarschuw je voor ’t allerlaatst”, dreigde Nathan Marius' z’n dienstrevolver uit z’n zak halend: „’k heb me behoorlijk gelegitimeerd — ik blief geen verzet — hou me niet langer op, of je vliegt tegen de lamp!”
Dat imponeerde, ’t Zien van de browning werkte als ’n kalmerend middel.
En als de beweging met de sombere revolverloop ’t niet gedaan had, zou de> verzekering van ’n conducteur, die op ’t twistgesprek af kwam, de- doorslag hebben gegeven.
„Dit is meneer Duporc van de Centrale Recherche, H.C.”, zei de man, die vroeger in Gemeente-dienst geweest was.
De treinchef krabbelde achteruit, probeerde nog wat te vragen, maar de Inspecteur-van-politie liet zich niet langer ophouden, kommandeerde kort en bondig: „Langzaam opstomen naar de eerste de beste halte met telegrafische of telefonische aansluiting, om ’t Beursstation te waarschuwen, terwijl wij de trein af zoeken!”
Als ’n teleurgestelde jachthond, die ’t spoor kwijt is geraakt, liep Nathan Marius Duporc de korridor door, liet alle coupé’s opensluiten, enkel met z’n gedachten bij de gesoigneerde jonge man, die-ie met ’t slachtoffer ’t laatst gearmd had zien wandelen.
Tot zelfs de kompartimenten van de Slaapwagen con-troleerde-ie, behalve de voor Arthur Rondeel gereserveerde.
Elke nutteloos oponthoud moest vermeden worden. Voor de coupé-deur van de Directeur der Internationale Bank leunde de auteur Hans Thyssen, ’n splinternieuwe sigaar rokend.
„Heeft u hier ’n jonge man met souspieds langs zien gaan?” informeerde de Inspecteur haastig.
„Nee, niemand”, antwoordde Hans, meer dan verbluft, omdat de Duitse commis-voyageur met de onbeschofte manieren, ’m plotseling met accentloos Hollands overviel.
„Zeker?” drong de reiziger met de :rode haren aan.
„Zeker-zeker-zeker”, praatte de auteur in een van z’n
35