’t kort-geknipt rode haar, die met ’n vervelend soort driestheid ’t gesprek stond te beluisteren.
In de restauratiewagen, blij met ’t comfort, na de armoe in de woonschuit, zat Charles Jean Tullipe de spijskaart te bestuderen. Schuins over ’m was ’n enigszins opgemaakte dame, die af en toe naar ’t fijn-bleek profiel van de interessante jonge man keek, die ook haar soms met de prettige ingetogenheid van ’n man-van-de-wereld fixeerde en met nog groter diskreetheid taxeerde. Ze had kleine, vette handen, met ’n droomschat van flonkerende ringen, en aan ’r oren kwijnde ’n stel stenen, die telkens weer, de aandacht met magnetische speelsheid te pakken namen. Terwijl-ie ’t menu herlas en met wrevel aan ’t onsmakelijk geknoei van Jaap je Eekhoorn, die op ’t pe-troliestel ’n eierstruif met panharingmoesi in ’n sopje van garstige margarine gebakken had, dacht — steunde-ie met ’t voorbeeldig-geborsteld hoofd op de hand, en zag nu de dame in de glimming van de ruit, ’n methode, die voor studieuze observatie tienmaal beter was. Toen bukte-ie hoffelijk, omdat een van ’r handschoenen van de tafel glee, en zei:
„Ce gant est a vous, madame?”
„Oewie, merci bien”, glimlachte ze. Wat ’n keurige mensen waren toch die Franse jongelui —• wat ’n fijne sjarme____
Tweede klasse, roken, zat Hans Thyssen, lid van de Vereniging van Letterkundigen, en las z’n avondkrant. Als de trein in beweging is, overlegde-ie, retireer ik me even in de Heren-toiletgelegenheid, om ’n paar nieuwe droge zolen in m’n schoenen te vouwen — ’t papier van ’t Predikbeurtenblad deugt niet voor nette voeten, die, pas gebaad, extra gevoelig: zijn____
Derde klasse, niet roken, omdat daar de meeste bagage in de rekken lag — en omdat in niet-roken ’n beter publiek zat — leunde Jaap je Eekhoorn slaperig achterover. Hij had nu ’n haast weggemoffeld gezichtje boven ’n enkel opstaande jaskraag, *onder ’n z’n voorhoofd beschaduwende hoed en achter de zwijgende, ronde brille-glazen in ’t hoornen montuur. Door1 z’n wimperspleetjes* als harige rupsen bij de lichtende kijkgaten voor z’n ogen, nam-ie ’t hebben en houen van z’n reisgenoten op. ’r Ontging ’m niets, ’r Kon niemand in de zijgang van de D-trein voorbijschuifelen, of de spleetjes grepen de bijzonderheden en ’t signalement.
„Instappen!”, klonk ’t buiten.
En terwijl op ’t perron de oude en de jonge Jones, Clotilde en Cochefort van de Internationale stonden te wuiven, ’n paar coupé-deuren haastig werden dichtgesmeten en ’n telaatkomer met valies en reisdeken doldriftig
22