de tast z’n boeltje pakkend: „straks hebben we tijd zat.. Jij eclipseert links — de weg is veilig — je hoeft niet om te kijken — ik kuier rechts — we vinden mekaar in de D-trein — en we negeren elkander stijf tot minstens
Roosendaal Suscht! Stap niet naast de loopplank
met je verdomde lichte souspieds.... En geen woord Hollands. . Au revoir, mon cher.. Faisons-nous la paire...
„De Rustenburch” knikte ze in ’t duister der kade achterna — ’n woonschuit, waarvan de eenzame bewoner „sliep”. Rechts, de zijstraat in, niettegenstaande de kastijding met de mand, liep Jaapje Eekhoorn, en bij iedere winkel, die-ie langs kwam, gluurde-ie binnen, of-ie ’t zwarrt-ogig deerntje niet nog even te zien kreeg.
Links, naar de zijde van ’t Plantsoen, stapte Charles Jean Tullipe veerkrachtig voort, de modderplasjes mijdend om de souspieds niet te bespatten. Jaapje, die dit deel van Amsterdam ’t best kende, had gezegd: je hoeft niet om te kijken — en hij beging de dwaasheid zich daaraan te houden, niet beseffend dat de kleine schooier door z’n lyrisch apartje met de kittige Connie verzuimd had deze kadehelft behoorlijk te inspecteren. Op ’t plein nam-ie de tram, stopte op ’t achterbalkon ’n verse Engelse pijp. Tegelijk stapte op ’t voorbalkon ’n heer, met kortgeknipt rood haar, die, van af de kade, de terecht door Jaapje genoemde „verdomde lichte souspieds’’ was gevolgd, en die eveneens bij ’t Centraalstation uitstapte.
„Enkele eerste Antwerpen”, bestelde Charles Jean aan ’t loket — dat wil zeggen: hij vroeg ’t in ’t meest correcte Frans: „Première classe, Anvers”. „Sievoeplee, monsieur”, zei de beambte, hors-concours in alle talen.
„Je vous remercie bien”, sprak Charles Jean Tullipe, uiterst wellevend, terwijl-ie betaalde, en zo met ’t Hollands geld, waarin-ie niet thuis was, scharrelde, dat de beambte ’m tweemaal terecht moest wijzen, om ’n klein deficit te herstellen.
Na hem nam de heer met ’t kortgeknipt rode haar ’n kaartje en fluisterde onhebbelijk, omdat ’r meerdere passagiers wachtten. In de queue stonden ook Arthur Rondeel, Jan Kikker en Joopie Bok, ieder met ’n dikbuikig valies. De chauffeur en ’n witkiel wachtten onder de klok, bepakt en beladen, ’r Was een ogenblik van ontstemming en gemopper, omdat de langdradige heer met ’t kortgeknipt rode haar ’n bon afgaf in plaats van te betalen. Maar toen vlotte ’t, kwam ’r gang in.
In de queue voor de derde klasse stond Jaapje Eekhoorn. Hij piekerde over ’n klein avontuur onderweg. In ’n luxe-auto, die in ’t gedrang had moeten stoppen, had-ie iets vreemds gezien — ’n dikke heer met ’n blozend gezicht had ’n ander met ’n browning gedreigd, raak onder
20