en de geheimen beginnen doorzichtig te worden. En zelfs bekwame toneelspelers, als meneer Bok er ongetwijfeld een is, hebben hun zwakke ogenblikken, als de verrassing hun te sterk wordt. Zonder de onnatuurlijke snelle overgang van de uiterste smart tot gewone, onverdenk-baar echte, boosaardige humor zou ik nooit zo krachtdadig tegen hem hebben durven optreden.”
Bok, in zijn beroepseer getast, glimlachte zuurzoet, en merkte op, met de onmiskenbare bedoeling om hatelijk te zijn:
„U heeft een toekomst als toneelcriticus!^
„Dank u”, antwoordde, Duporc droogjes, „ik heb zo al vijanden genoeg.”
„Kom, kom, Inspecteur.... nou overdrijft u!” riep Jaapje Eekhoorn ijverig.
„Hebt u ons nog nodig?” vroeg Rondeel.
„Ik veronderstel, dat de enige, die hier moet blijven, de genaamde Karel Jan Tulp is. in zekere kringen meer bekend onder het pseudoniem Charles Jean Tulipe”, zei Nathan Marius op zijn beminnelijkste toon. „Wij hebben samen nog het een en ander te overleggen omtrent zaken, die niet in verband staan met toneelvoorstellingen in sneltreinen.”
„Geheel tot uw dienst, inspecteur”, zei de hotelrat ópstaand, een sierlijke buiging makend, en met een zuiver edelmoedige klank in zijn beschaafde stem. „Ik wist, dat ik mij moeilijk aan dit pijnlijk onderhoud en deszelfs eventuele gevolgen zou kunnen onttrjekken, maar de zucht om mijn vrienden van diens te zijn deed mij lover mijn, overigens niet gleringe bezwaren heenstappen. Misschien mag ik deze portefuille aan meneer Rondeel meegeven om haar voor mij te bewaren in mijn safe op zijn bank, tot ik over enige tijd als alle misverstanden zijn opgehelder0, mijn positie daar kom innemen?”
De Chef (onderzocht de inhoud van de portefeuille) en bracht tien biljetten van duizend gulden voor de dag, benevens een aanstelling voor tien jaar tot procuratiehouder op een aanvangssalaris van twaalf mille peer jaar. Vragend keek de commissaris naar de bankier. Deze zei vriendelijk:
„Het geld komt hem eerlijk toe: honorarium voor de regie van de moord in de trein. De benoeming is authentiek en serieus. Deze achtenswaardige burger komt voor de laatste maal met u in aanraking, veronderstel ik. Intelligenties als die van hem en de heer Eekhoorn laat een verstandig zakenman zich niet ontglippen, als hij ze eenmaal ontdekt beeft.”
„Geen slechte nacht geweest voor de heren Tulp en Eekhoorn, daar in Hotel Ponsen, dunkt me”, zei Inspec
195