„En daar zag u een boek met kikkers erop voor een winkelraam liggen”, vulde de speurder onverwacht aan.
„Juist”, zei Thyssen, nu volkomen gebluft. „En voor de alliteratie heb ik er toen de voornaam Reinier bij gevoegd.”
Toen de heer Josephus Bok, directeur van de All-Risk-Verzekeringsmaatschappij, ridder van het legioen van Eer, vers uit de voorlopige hechtenis ontslagen, na die hevig-bewogen verwelkoming door zijn trouwe huishoudster tamelijk wel doorstaan te hebben en enige uren tevreden in eigen bed gesnorkt, zich opmaakte om zijn gewone gang naar de Effectenbeurs te volbrengen, was hij vol van velerlei en zeer verscheiden gevoelens. Een warm bad en een gilettemesje hadden hem zijn besef van eigenwaarde, mitgaders het ui terlijk van een, zij ’t wat overdreven heer hergeven. Een kleine schrik was 'in hem nagebleven onder de bevangenheid van de gedachte, hoe iemand zich voelen moet in voorarrest, als hij niet onschuldig is, onder de wreedaardig geoefende indringende} ondervraging der meedogenloos scherpzinnige politie- en justitie-ambtenaren, die als met een dievenlantaren van duizend kaarsen je binnenste doorspeuren, en alle hoekjes en gaatjes van je ziel en je hart bij middel van psychologische lopertjes, die op alle, hoe heimelijk ook verwikkelde slootjes pasten, openpeuterden....
Met het gevoel, dat, de eerste acteur1 bevangt als het scherm rijst en hij zijn eerste grote klaus gaat zeggen, betrad hij de beurs, sloeg hij zijn vriend-van-j aren, de makelaar Van Duyn, op del weelderige schouder, en zei hoopvol:
„Ziezo, ouwe makker, daar zijn, we weer! ... Wat zeg je van zo’n onbeschaamdheid7”
Wellicht, of liever zeker, had hij verwacht, dat Van Duyn hem allerhartelijkst de hand zou schudden, dat zijn terugkeer als een snellopend vuurtje overal gemeld zou worden, dat heel de beurs zich om hem verdringen zou, dat een golf van warme kameraadschap over zijn mishandelde* ziel zou slaan. Hoe had hij zich op dit grote moment verheugd, en zijn, houding bij voorbaat bepaald: verrassing, vreugde, ironie voor de bespottelijke vergissing, bescheiden dankbaarheid tegenover de collega’s. En daar viel het zo geheel anders uit! Van Duyn, makelaar, keek hem van het ho'ofd tot de; voeten aan als ware hij een wonderlijk en enigszins vies insekt geweest, en zei met ijskoude stem de gedenkwaardige woorden:
„De onbeschaamheid is inderdaad geheel aan uw zijde.. meneer:”
De ridder van het Legioen van Eer verslikte zich van
188