enkele schakel van enig belang hem meer ontbrak en dat hij zelfs die spoedig gevonden zou hebben, en mijmerend over de zonderlinge verwikkelingen der moordaffaire dwaalde hij de Amstel langs, de stad uit, verheugde zich over de blauwe klaarte, die de maan spreidde over het blinkende water en liet zijn gedachten rustig wegglijden naar liefelijkeir dingen dan bloederige moordscènes. Een paar heldere ogen zweefden voor hem uit en brachten een zeldzaam tedere glimlach om zijn brede mond. Tot ze in twee andere ogen verdronken, die hij met verwondering herkende als te behoren aan de heer Hans Thyssen, auteur, lid van de Vereniging van Letterkundigen. En daar stonden de; nachtwandelaars voor elkaar, bien étion-nés de se trouver ensemble....
„Welk een verrassing! Hoe maakt u het?”
Waarop wederom een kleine pauze volgde, waarin twee bekende mannen en een filosofische volle maan de onverwachte ontmoeting beglimlachen.
„Ik hoop”, herbegon de Inspecteur, toen Thyssen zweeg, „ik hoop, meneer Thyssen, dat het betreurenswaardige incident u niet al te veel last en leed bezorgd heeft?” Hans Thyssen was zijn verrassing (en misschien ontsteltenis) nu zover meester dat hij binnensmonds kon lachen. Vriendeiijk antwoordde hij:
„Wel, meneer de Inspecteur, wij mensen weten niet altijd dadelijk te onderscheiden wat goed voor ons is en wat slecht. Als ik had kunnen vermoeden, hoe goed de eenzaamheid en da aanvankelijke, woeste opwinding van een onrechtmatige arrestatie.... ”
„Pardon!” protesteerde Duporc beminnelijker dan ooit. „Nou goed, van een arrestatie bij vergissing, een schrijver doen kan, dan zou ik u zeker gezegend hebben in plaats van gevloekt, toen u mij deed insluiten. Al moet ik er bij blijven, dat de manier — waarop getuigde van te weinig referentie voor de Nederlandse litteratuur en mijn schrijversnaam, die mijn enige ietwat waardevolle bezit uitmaakt in deze onbarmhartige en materialistische wereld.”
Een ietsje verwonderd zag de detective hem in zijn tevreden gezicht.
„Het doet me genoegen u zo voldaan te zien”, zei hij. „Dus u hebt het nog al goed gehad in Dordt? Behoorlijke keuken?”
„Hield niiet over”, antwoordde de schrijver glimlachend, „maar ik ben niet verwend op culinair gebied — en hij dacht aan de kop koffie in de spijswagen en aan zovele boterhammetjes met een smeer buk en een half verdroogd sprotje — en het gezicht van de dienstdoende agent bleef altijd nog enige graden aangenamer en min
186