„Kent u deze flessentrekker, die ’r op los liegt, dat-ie van de politie is?’’
„Ik ken ’m...
„Hij het d!9 lajen van ’t bureau opengestoken....” „Dat hindert niet....”
„En u het me zelf met de huis-telefoon van af uw
slaapkamer gewaarschuwd dat ’r onraad was ”
„Dat heb ’k, maar deze heer is van de Amsterdamse
recherche, en is hier op mijn verzoek Je kan gerust
gaan....”
„Nee”, weigerde de reus voor de tweede, maal — ’t was waarlijk ’n bonk van ’n kerel-met-karakter, ’n uitzonde-ringstype in z’n toegewijdheid en volharding: „wijlen meneer het me hier as onbezoldigd rijksveldwachter an-gesteld — z’n laatste woorden, die-ie met me gesproken het, Waren: je let dubbel op, vertrouwt geen sterveling, desnoods me eigen niet — jij ben verantwoordelijk voor dis» hele boel, zoas-ie reilt en zeilt — je laat je door niemand! ’n loer draaien.... En dat doe ’k niet. Dat doe ’k stellig niet.... ’k Heb tweemaal op die kerel geschoten,
en tweemaal mis Maar ’m loslaten, nee Mag ik
me revolver terug?”
„Asjeblief”, zei Duporc.
Clotilde fluisterde de reus iets toe, en met zichtbare tegenzin ging-ie eindelijk de studeerkamer uit, om voor de deur te schildwachten.
„M’n compliment”, hernam de Inspecteur der Centrale Recherche: „m’n compliment voor zulk ’n voortreffelijk exemplaar van ’n huisbewaker, en m’n excuses, dat ik u in uw nachtrust stoor.... Ik had ’t gisteravond niet kunnen vermoeden, dat ik u zo spoedig zcu terug zien en ik wil u wel m’n woord geven, dat ik er niet aan giedacht zou hebben hiert op minder geoorloofde wijze binnen te dringen, als ’k had kunnen dromen, dat u me zou overvallen.
„U heeft zo’n impertinentie”, zei ze, met ’r miniatuur browning geen raad wetend, omdat ze ’r peignoir aan de hals wat meer wou sluiten: „dat ik ’r geen woorden voor
vinden kan ”
„Geeft u zich dan niet de moeite die te vinden”, viel Duporc, die zich bijna thuis begon te voelen, haar lako-niek in de rede.
„Wie heeft u tot huiszoeking gemachtigd?”
„Niemand. Ik erkende uit mezelf „op minder geoorloofde wijze” huisvredebreuk te hebben gepleegd. We zijn dikwijls verplicht van middelen, die ’t daglicht niet schijnen te verdragen ?n bescheiden gebruik te maken ”
„Dat ondervind ’k!”, zei ze, met ’n wraakzuchtigheid in ’r ogen, of ze ’m op staande voet met ’n karwats had kunnen afranselen: „u moest u schamen ’’
167