om, in de mening dat ’t personeel van boven, dat je hoorde lopen, ’m te hulp kwam.
Voor de divan staande sprak hij nu voor ’t eerst:
„En nou gedaan met de kunsten, hè?.... Dat van die browning ken je verder aan je grootje wijs maken, verdomde kaffer! Kom onder die kannepee vandaan, as de weerlicht!.... En doen jullie me een van allen ’t genoegen ’t licht op te steken ”
Hij praatte aanzienlijk méér in ’t luchtledige, want ’t bleef voorlopig donker.
Duporc, die de deur met de behendigheid van ’n volti-geur achter zich gesloten had, en de sleutel allersekuurst omgedraaid, liep of ’t toéval ’m ’n handje te hulp kwam, tegen twee van z’n beste bekenden in ’t huis aan — de chauffeur, die met ’n boksijzer de trap af kwam rennen, en de huisknecht, die met Clotilde Rondeel uit Amsterdam mee was gekomen, en die zich bij het horen der revolverschoten, met ’n koevoet gewapend had. Ze herkenden ’m allebei.
„Ga meer weer terug slapen”, zei Duporc: „de zaak is in orde. ’k Ben zo vrij geweest ’n ongunstig type, dat ’t huis binnen geslopen is, in deze werkkamer in te sluiten, en toen-ie zich verzette in de lucht te schieten, ’k Hou de sleutel zolang bij me tot ’k me behoorlijk gekleed heb, en dan reken ’k verder met ’t individu af. . ..”
Nog: voor de reus de tijd had, om ’t huis verder te alarmeren, was de Inspecteur der Centrale Recherche boven in z’n geklede jas geschoten, had-ie de browning in z’n zak gestopt, en keerde-ie kalmpjes naar d,a kamer van wijlen Arthur Rondeel terug.
Zo toen-ie de deur ontsloot, om de Aardenhout er met de Friese kop de vrijheid terug te geven, en de zaak zodanig te sussen, dat ’r geen verdere verwikkelingen uit zouden ontstaan — je had met dat soort geweldenaars dikwijls die' meeste last — begon de man opnieuw met z’n dreigendste mik-gebaren, en ’t duurde ’n bedenkelijke poos eer-ie zich liet verleiden de legitimatie-bewijzen van de Amsterdamse collega te bekijken.
„Is u nou overtuigd, dat ’r ’n ongeluk geheurd zou zijn, als ik niet zo verstandig geweest was ’t licht uit te draaien?”
„Ik begin te geloven”, zei de onhandelbare, die onhandelbaar bleef: „dat je iets met de politie uitstaande heb of heb gehad, tenminste as die papieren en die penning echt zijn, maar al was je de burgemeester van Amsterdam in persoon: ik heb je hier aangetroffen na drie uur in de nacht — je heb ’t bureau van meneer Rondeel opengesloten — je heb me verplicht de boel te beschadigen — ik mot me verantwoorden voor mijn chefs — en dus mot ik je verzoeken mee te gaan ”
163