De Inspecteur der Centrale Recherche had ’t schijn-baar-onmo gelijke voor ’m bewerkt, zonder dat Jaapje z’n trouwhartigste vriend Jan Tulp had behoeven te verraden.
Alles liep de kleine boef die dag mee, want hij had nog geen twee stappen gedaan, tof hij zag Connie van del notaris, die in ’r zondagse pakkie naar de uitstalling van ’n modemagazijn stond te kijken. Ze zag ’m in ’t spiegelglas aankomen, draaide ’m ’r rug toe.
Maar omdat ze ’r betrekking kwijt was geraakt — en op staande voet weg gelopen, zoals ze ’m later vertelde, deed ze iets toeschietelijker, en liet zich door de „griezel”, die toch wel aardige ogen in z’n hoofd had, op ’n kop koffie en ’n broodje met pekelvlees trakteren.
Toen Duporc ze even later in gesprek zag — zij, ?m verhalend van de gezonken woonschuit — hij, allerbeminnelijkst achter z’n hoornen bril luisterend — gedroeg de Inspecteur zich als ’n heer door correct z’n hoed af te nemen.
„Wie is dat?”, vroeg Connie.
„Weet u ’t, weet ik ’t?”, zei Jaapje Eekhoorn: „’k dacht, dat ’t een van uw kennissen was.... ”
„Van mij, nee ”, zei ze — wat onwennig naast ;m
voortstappend.
Nathan Marius Dupoirc reed inmiddels, of-ie ’r ’n dagje vacantie van nam, naar Aerdenhout, opnieuw met de iuxe-auto van de gedode! bankier.
De chauffeur had ’m de vorige avond gezegd, dat-ie ’n telefoontje wachtte, as-ie ’m wéér nodig had — daar maakte-ie fijntjes gebruik van.
Toen-ie ’t schitterend buiten van Arthur Rondeel, dat ’r mistroostig uitzag, -omdat de gezamenlijke luiken vsn ’t waarlijke Paleis gesloten waren, bereikte, was--ie ’r door de bemiddeling van de chauffeur, die ’m op z’n verzoek als z’n broer voorstelde, betrekkelijk dadelijk thuis.
Die nacht, na met ’t personeel, of-ie ’n vriend van jaren was, in de keuken gegeten, gedronken, gebabbeld te hebben, sliep-ie op de tweede verdieping in ’t bed van de huisknecht, die met juffrouw Clotilde mee naar Amsterdam was gereisd — of liever: hij oliep niet.
’r Was werk aan de winkel.
153