„Confronteer u mij eerst met die kapotte bankier’', merkte Jaapje op — de schone pathetische toespelingen van de moralist-Inspecteur schenen aan z’n ontaard gemoed voorbij te gliijden.
„Dat zullen we”, antwoordde Duporc: „onmiddellijk na je verhoor door de rechter-eommissaris! En daar hoef je niet naar te verlangen, gedegenereerd jongmens!.... Maar nou voor ’t laatst: hoe kom je aan die browning?” Jaapje Eekhoorn aarzelde! voor ’t eerst van z’n leven. Hij was nog nooit door ’n lid van ’t gilde verrajen, had ’t nog nooit gedaan.
Als-ie uit de hogeschool klapte, was-ie bon-af, kon-ie op ruggesteun rekenen, zat-ie enkel in ’t gedrang met de valse smurrie van ’t tuig uit de Sarphatistraat, die ’m ’r in had geluisd, was hij nog niet eens dei dief —en dat wist Duporc — liep de historie voor hèm met ’n sisser af — maar Jan Tulp was altijd ’n best kameraad geweest, en die z’n prachtige kansen te verspelen verdraaide-ie.
Toch bleef-ie ’n ogenblik zwak, leek ’t of de Inspecteur der Centrale Recherche ’m zou gaan kneden _
„As ik smoes, wat win ’k ’r mee?”
„Je hèb dus wat te smoezen?”
„Dat zeg ’k niet, en as u bij elk woord vliegen vangt, doe ’k zeker geen bek open! Ik vraag: as, as ’k wat smoes, zoals ieder in z’n leven ’t een of ander te smoezen het: waar zit me winst?’’
„Dat ’k”, sprak de Inspecteur elk woord wikkend of-ie zuinig moest zijn bij ’t laten doorslaan van de balans — „dat ’k voorlopig enkel procesverbaal laat opmaken voor je poging tot chantage.... ”
„Dat was geen chantage, ’t Mesjogge1 mens wou d’r valse rommel terug. As ’t ’n zaakie wordt ken, ’k bewijzen dat ze zelf ’n vuile streek uit wou halen „Dat is ’n ingewikkelde historie, m’n jongen, maar menselijkerwijs valt ’t voor en ’t tegen te 'overwegen, om de narigheid misschien — ik zeg misschien — te sussen,
om die dame niet in opspraak te brengen Je zou dus
eventueel op vrije voeten gesteld kunnen worden, als dat ontoelaatbare, die enormiteit van ’n browning uit de nalatenschap van ’n vermoorde geen formeel bezwaar op-leverde.... ’r Is ’n schitterende premie uitgeloofd, die ik niet enkel voor mezelf verlang.... Je kan niet zeggen, dat ik ’t je niet makkelijk maak.... Je sprak van ’n reuze-tip.... Stond die met deze sensationele zaak in verband?”
„Nee!”, zei Jaapje Eekhoorn resoluut — hij verdomde ’t. „Met welke andere zaak dan?”
In plaats de vraag te beantwoorden, zette de zwaar-dampende delinquent z’n voelhoorns uit, lustig, geraffi
.149