„’k Heb ’r niet bij op m’n horloge gekeken....” Duporc’s vuist bedreunde de tafel. Bij elke ondervraging ging-ie in tempi te werk. ’t Werd tijd de duimschroeven aan te zetten.
„En nou geen lolletjes”, sprak-ie uit z’n humeur: „als jij denkt met me te spelen, kwaje rakker, vergis je je! Lag dat papier, die betaalde rekening in die kamer met ’t defecte spanjolet?....”
„As ’k nee zeg, is ’t nee!”, zei Jaapje Eekhoorn, en om de aandacht van de nijdige ondervrager af te leiden, overwon-ie zichzelf bovenmenselijk door waarachtig de waarheid aan ’t moeilijk en blamerend woord te laten: „ik heb dat waardeloze prul eergisteravond bij vergissing uit de zak van ’n heer, die in ’n auto voor die kapperszaak stapte, gemoerd ”
„Dat lieg je, om je ’r uit te draaien!”, schreeuwde Duporc bijna — hij geloofde ’t in de eerste plaats niet, en in de tweede was ’t ’n voor ’m teleurstellend gegeven — ’t leek zo’n prachtige schakel in de reeks ontdekkingen.
„As wij liegen hiet ’t: zeg de waarheid, en as we de waarheid spreken, schreeuwen ze: „je liegt!” philosofeer-de Jaapje Eekhoorn: „’t was bij half zeven, toen die meneer met z’n handen vol pakjes uit ’t kappersmagazijn kwam.... Uit beleefdheid maakte ik ’t poertier voor ’m open, en stak m’n hand in z’n linker-demi-saison-zak. Dat zijn nou eenmaal van die beroerde aanwendsels, die je jezelf tracht af te leren, en die je denkelijk kwijt zal raken, als je ’n daggie ouwer wordt, maar die ik nou nog niet altijd laten ken.... Hij droeg z’n beurs rechts, zoals ik me sigaretten links —■ ik ving bot — dat is alles — en ’k mag ’t eerlijk biechten, omdat de wet geen voornemen,
maar wel de daad straft As u dat in verband met de
moord in de trein wil brengen, slaat u de plank mis....” „Gelooft je dat zélf, bandiet?”
„Goffergeefmedezonde;!”, barstte Jaapje Eekhoorn los — hij voelde zich martelaar: voor ’t eerst van z’n veelbewogen leven erkende-ie ’t zakkenrollersgebaar, en lee de rooie sallemander ‘t op zijn manier uit — je most verdikkeme ook niet afwijken van de wetenschappelijke basis van je vak en consequent alles heten liegen: „gos-salmekraken, ’t is zo gebeurd En as u me niet gelooft heb ’k ’r lak an!’’
„We zullen ’ns kijken of de rechtbank die verhalen slikt, jongmens! Je bent ’r tot m’n leedwezen zo smerig bij, als nog nooit iemand ’r bij geweest is! Je was in de trein, toen de moord gebeurde. Je ben in Dordt uitgestapt. Je hebt de browning van de vermoorde in je bezit en papieren, die ’m toebehoorden. Je ben teruggekomen om je woonschuit te laten zinken, en met de centen van
147