straks ver-vriendelijkte ogen, bekeken die van de roodharige kweller aan de overzij der tafel met ’n kwaadaardige vijandigheid, of-ie ’m op slag zo al niet had kunnen vermoorden, dan toch op zachtzinniger wijze in z’n graf, met ’n soliede steen, en ’n christelijk „Rust zacht” ’r op, wensen.
„Nee, m’n jongen”, zei Duporc minzaam: „dat zijn vermoedelijk óók de onze, want ik veronderstel, en ’k durf ’r wat onder te verwedden, dat ’k de plank niet mis sla, dat je die tobber, die jij meer verdriet dan plezier in ’r leven an-gedaan heb, nog vanmorgen vóór twaalf uur, onder buitengewoon-dramatische omstandigheden ontmoette Ik zou in jouw plaats niet te opzettelijk m’n
mond blijven houden.... Je kan jezelf al niet meer in je vingers snij jen dan je ’t gedaan heb, maar ik zou tenminste zo verstandig zijn, om — laten we ’r de Weduwe Johanna Bertina Eekhoorn noemen — niet met de Justitie in aanraking te brengen.... Die vrouw heeft, toen jij nog zo’n kleine ukkepuk was, niet kunnen dromen, dat jij je op die manier zou onderscheiden....”
„Hoe weet u”, begon Jaapje Eekhoorn thans los te komen, terwijl-ie met ’n ongewoon-lange tong de verwoesting van ’t sigare-dekblad herstelde, wat daarenboven ’t voordeel had, dat je je gedachten kon concentreren en je vijand niet aanzien: „hoe weet u dat m’n moeder, die ’k in geen maanden onder m’n ogen gehad heb, «Johanna Bertina heet?.... Da’s toch maar lukraak ’n balletje opgooien. ...”
„Dat ontken ’k niet, Jaapje. ’n Mens doet meer lukrake dingen. Ik ken van horen zeggen ’n vrouw, die ’r best deed, om na de dood van ’r man, met drie kinderen fatsoenlijk rond te kommen, ’t Zou ’r gelukt zijn, als de jongste zoon — de oudste zit in Amerika — niet zo beroerd had opgepast, dat-ie ’n paar keer veroordeeld werd. Toen kreeg zij ’t te kwaad met ’r buren, ’r zaakje verliep, en ze ging weer dienen. Ze most van ’r zoon, die enkel an z’n eigen gedoetje dacht, niks meer hebben, wist niet eens waar-ie uithing. Maar op ’n morgen, je zou ’r ’n treurspel in vijf bedrijven met ’n voorspel van kunnen maken — als ’k de heer, die abusievelijk voor jou in arrest is gesteld, spreek, zal ’k ’m, ’t gegeven aan de hand doen! — op ’n morgen, was zij bezig ’r bed op ’n zolderkamer op te maken, toen ’r tegen de ruit getikt werd. ’r Zoon, die weer ’n fijn zaakje van chantage had willen uithalen, zei ’r — de juiste woorden heb ’k niet gehoord — en dat is bijzaak, wat? — dat de politie ’m op de hielen zat, dat-ie ’r gloeiend bij was, als ze ’m te pakken kregen — en zij, met ’m begaan, of bang voor ’r betrekking, liet ’m de vlieringtrap beklauteren, en schoof de grendel
138