browning, en praatte de vlieringruimte aller-beminne-lijkst toe.
Dat zou nog niet geheel overtuigend gewerkt hebben, als ’r inderdaad in de achterste hoek, boven ’t hoofd van de jurist, geen voorwerp omgevallen was, of ’n voorzichtig sluipende kat iets bij ongeluk afstiet.
„Wel, m’n beste Jaapje”, zei Duporc, ineens weer op dreef, en hierdoor welsprekend: „wel, m’n beste jongen, zou je ’t schuilei-spelen maar niet opgeven? Koeien! Ik zie u! En ’k zou u waarachtig niet gezien hebben, mijn dierbare vriend, die me nu al meer dan drie uur bezighoudt, als u niet in uw sigaretten-verslaafdheid weer zo’n keurig rijtjes vergulde mondstukjes naast die kist, had neergelegd! Koeien! Dat roken kan op de duur niet gezond zijn Jaapje! En nu binnen vijf tellen te voorschijn, met je valse snorretje en met je handjes in de hoogte, en niets uit je zakken achterlaten en verstoppen, want ’k begin ’t spelletje beu te worden.... Opgepast, jongens, ik ga de vliering op, en begin te tellen: een, tw.se, drie ’’
Boven viel ’n kist ondersteboven, weerklonken voetstappen.
„Goeienmiddag”, zei Jaapje Eekhoorn, en de grutter-trekjes van z’n Japanse snuit, klitten zo saam tot ’n grijns, dat z’n oogjes in ’t gelaatsballetje nauwelijks nog als ’n paar verdoolde krenten zichtbaar bleven.
„Handjes omhoog, m’n zoon”, zei Duporc, ’m aller-hartelijkt omhelzend — dat wil zeggen: met 'n gladde beweging was hij achter de kleine boef, snoerde de twee zich niet verzettende handen in de greep van ’n stel voortreffelijke paternosters op de rug van de arrestant, en met ’n zelfde vlugge beweging, ontknoopte hij de bretels van ’t slachtoffer, dat bij langjarige ervaring wist hoe moeilijk en weinig-decent ’t draven met ’n de ciantrek-kringskracht der aarde ondergaande broek, was,
Jaapje Eekhoorn, verstandig genoeg om te beseffen, dat deze vorm van force majeure elk verder avontuur buitensloot, ging zich enkel aan buitensporige grijnzen te buiten.
„Je permitteert”, praatte Duporc vrolijk, terwijl de iurist-in-tabak, thans nieuwsgierig ’t hoofd door ’t vlie-ring-luik stak: „dat ’k even de inventaris van je zakken opmaak?.... Wel, onnadenkend jongmens, overtree jij ook al de v/et op ’t dragen van vuurwapenen?... Dat is ’n niet slechte browning — ’n Walther, 'To. 67999' — waar
heb je die gegapt? Goed zo, de bankjes van honderd,
met de nummers bekend, zijn ook nog kompleet.... En in dat kruidenierszak je, zonder firmanaam, zitten zeker de bewuste diamanten en juwelen Merci, voor je
135