haar in ’t oog hield, stapte-ie op ’t venster toe, keek naar buiten, en schrikte, want David de Steltlooper aan de overzij, stak ’n pijp op, ’t bedenkelijk teken, dat ’t in de Sarphatistraat tochtte.
Met ’n sprong was Jaap je Eekhoorn bij de gangdeur. Hij zag wit van woede.
„Heb je vuile streken uitgehaald, oplichtster, inbreekster, kwartjes vindster!” raasde-ie: „as ’k tegen iemand anvlieg, geef ’k je me woord van waarachtig, dat jij ’r net zo bij ben, en dat ’k je later zó te grazen zal nemen, dat je niet levend uit me poten komt!.... De centen op
tafel! Vooruit! ”
„Ik heb de politie niet gewaarschuwd”, verdedigde zij zich, terwijl hij met vinnig-luisterende oren halfwege in de gang bleef luisteren: „en hier zijn de duizend gulden..” Als ’n roofdier sprong-ie op ’t geld toe, greep ’t, en tegelijk klonk achter ’m de vriendelijke stem van Nathan Marius Duporc: „Handen omhoog, Jaapje: omhoog of....” „Varken!”, krijste Jaapje Eekhoorn, de vrouw met z’n ogen, als de bedrogen echtgenoot in ’n Frans echtbreuk-drama vernietigend.
Had hij er de tijd voor gehad, dan zou hij ongetwijfeld aan dit dramatisch „Varken!” ’n reeks van nog dramatischer uitroepen hebben toegevoegd — nu, ’t bevel der hands up! verwaarlozend, smeet-ie met de handigheid van ’n voltigeur ’t tafelkleed naar ’t hoofd van de indringer, die een seconde aarzelde.
’r Viel ’n schot en ’r viel ’n vrouw (van schrik), maar de chantage-pleger was de kamer uit, en omdat-ie door ’t teken van David voor de sigarenwinkel begrepen had, dat ’r ook beneden versperring aanwezig kon zijn, beklom-ie met ’n voorbeeldige rapheid de zoldertrap, trachtte aan de achterzijde van de zolder ’n geblindeerd venster open te rukken, en toen dit niet lukte, ontgrendelde-ie aan de Sarphatistraat-zijde ’t raam der onbewoonde dienstbodenkamer, en vluchtte ’t dak op.
Duporc, die enige tijd verloren had door de verkeerde beweging van ’t: omlaag kijken, ’t struikelen over de mand en ’t ontsluiten van de straatdeur, alarmeerde de twee rechercheurs, die in ’t portiek stonden te wachten, en terwijl de «een assistentie haalde en in minder dan geen tijd ’t gehele blok huizen door geüniformeerde beambten werd af gezet, ondernam hij met de overblijvende rechercheur de avontuurlijke tocht in de dakgoten tussen de huizen in.
Het was op zichzelf al niet onge vaar lijk, maar ’t werd in het bijzonder voor de stevige Inspecteur, die zich door z’n nieuwe steunzolen minder elastisch bewoog, ’n onverkwikkelijke aangelegenheid, omdat de Stadsreiniging zich
129