’n aantal kisten, en omdat die daar scharrelden wist-ie zeker dat de weduwe Menzei Polack thuis was, omdat de instructies luidden de dame te volgen, onverschillig waarheen ze ging, voor1 ’t geval ze ’r woning verliet, en Jaapje Eekhoorn op te houden, als-ie zich in de buurt vertoonde.
Zij was 27 minuten in de woonschuit gebleven — de woonschuit lag onder water — aan te nemen viel, dat Jaapje Eekhoorn de nacht ergens anders had door gebracht, en een zo kostelijke relatie, ’n vrouw waarmee iets onbegrijpelijks gaande was, niet zonder beleefd tegenbezoek zou verlaten. Was deze onderstelling, onjuist — wie had kunnen voorzien, dat de „De Rustenburgh” onklaar zou raken? — dan was de dame onverbiddelijk aangewezen, nadere verklaring te geven. Daarenboven was ’t voor de oudei bekende der Recherche bijna onmogelijk ’t
land te verlaten----
Nathan Marius schelde voor de tweede keer, en eerst na de derde werd ’t deurraampje voorzichtig geopend, vroeg ’n aarzelendei stem wat-ie bliefde.
„U kent mij, mevrouw”, zei de Inspecteur in de zachtst-denkbare toon: „ik kom u een ogenblik om de kleinigheid, die ik u in Dordt leende, en die ’k door omstandigheden werkelijk nodig heb, lastig vallen ”
„Kunt u niet vanmiddag of morgen terugkomen?”, vroeg de stem, achter de deur: „ik ben bezig me te kleden,
heb geen kleinigheid bij de hand ”
Ze trilde waarlijk, want Jaapje Eekhoorn, die ’r voor ’n uur opgebeld had, en z’n voorwaarden gesteld, zou om
half twaalf precies____
„’t Spijt me ontzettend, mevrouw, maar ik heb ’r op gerekend, en ’k ben binnen de minuut weg, als u zo vriendelijk, zo buitengewoon-vriendelijk wil zijn me die twintig gulden, of voorlopig de helft.... Ik zit in dwaze moeilijkheid j es, die u als vrouw-van-geld niet zo goed kan
begrijpen ”
„Kom u ’r dan één moment in”, zei ze op-van-zenuwen, omdat juist dat bezoek van ’n politie-ambtenaar zo slecht trof: „en wacht u ’n seconde hierbeneje.... Ik ben dadelijk terug ”
„Pardon”, sprak-ie van toon veranderend, zo» toen-ie in ’t portaaltje was: „die twintig gulden hebben geen haast.
Ik kom ambtshalve ”
Van schrik ging ze op ’n marmeren tree van de kleine vestibule zitten. En door ’t simpele „O God!”, dat ze met bevende lippen zei, verried ze meer dan hij had durven te veronderstellen.
„Weest u gerust”, suste hij: „ik kom ’n paar onnozele
informaties inwinnen Was u gisteravond op bezoek in
’n woonschuit bij zekere ”
121