„Wat was dat nou voor ’n mop, baas, om die idioot ’r in te betrekken?”
„Dat is je eigen schuld, Zevenster! Waarom stel je je zo aan ’s avonds laat in ’n koffiehuis en op de Dam, terwijl wij in spanning zitten en door Den Haag achterna worden gerejen?.... Je maakte de indruk van half-kinds te zijn geworden! Ik was vast van plan je ’n deel van ’t onderzoek uit handen te nemen, en ’k weet op m’n woord nog niet hoe ’k de knoop door moet hakken.... ”
„Ben je op dat woord alleen?”
„Op m’n woord!’’
„Laat ’k je dan eerst uit m’n woordenboek op de merkwaardige vondst wijzen, dat Rana: kikker betekent, dat op rana onmiddellijk ranceo volgt, dat ’t aequivalent voor stinken is, en dat 'k als vertaling van ’t derde woord: ranunculus: kikkertje, scherts noteer, scherts van de inwoners van Ulubrae, w’elke stad in de nabijheid der Pom-pijnsche moerassen lag.... ’t Is jammer dat zo’n woordenboek te zwaar is, om ’t bij je te steken ”
„Je maakt me bij God angstig”, zei de commissaris: „’k vind ’t meer dan noodzakelijk, dat je ;n paar dagen rust neemt, Zevenster.... En in ieder geval: ik verzoek je hierbij je alleen met de zaak J. E. en z’n vriend J. T. te bemoeien, en je niet verder met die van R. in te laten
„Dat zal niet gaan”, lachte Duporc: „en omdat ik nu aan je toon merk, dat je ’r geen luisteraar op nahoudt, wil ik je op mijn woord de serieuze verzekering geven — stipt-vertrouwelijk, baas, anders valt de hele boel in duigen! — dat die twee zaken op ’t ogenblik bij mekaar behoren.
„Wat klets je?”
„Dat bij de moord in de trein, de moord op A, van Amsterdam, R, van Rotterdam, de navolgende heren betrokken zijn, of er direct en indirect mee te maken hebben — te weten: J, van Jozef, K, van Karel, als hoofddader, latijnse soortnaam Rana; vervolgens J, van Jozef, B, van Barend, als tweede; H, van Hendrik, T, van Theodoor, als derde, maar die is ’r ingesleept en kunnen we weer loslaten, als We niet langer bang behoeven te zijn voor z’n spektakel in kranten; dan is ’r als vierde J, van Jozef, T, van Tulp, de beruchte en als vijfde J, van Jozef, E, van Eduard uit de woonschuit — bij mekaar
vier voornamen met J. en een met H Et voila! We
kunnen de twee zaken niet meer scheiden, omdat ’k, zo zeker als ’k hier in m’n hemd zit te bibberen, ontdekt heb, dat — laat ’k ze voor de duidelijkheid Jantje, Joop je, Jaapje en Jantje* noemen — mekaar in de trein hebben leren kennen, van a tot z de bijzonderheden van de moord
118