„As u dadelijk gezeid had, dat u van de pelisie was”, zei ze, voor alle zekerheid ’t geldstuk voorlopig bekijkend: „had u niet eens al die trappen hoeven op te kommen Gaat ’t om die kale neet?”
Voor haar was de gehele littéraire Renaissance van 1880 aan dit kaleneetschap van één har er representanten verwant. Wat ’r bij Hans Willem Adriaan Thyssen op bezoek kwam, Engelse bokking of gebakken panharing bij nachtbesprekingen meedroeg, en beugelflessen bier in de buurt ging halen, was in eerste linie van de Pedicu-lina, de niets inbrengende parasieten, afkomstig.
„Zat die meneer Thyssen bij u in de schuld?”
„Dik!”, antwoordde ze raak: „’t verwondert me geen snars dat-ie in de lamp is gevlogen. Zo, toen ik gisteravond z’n briefje vond — asjeblief: daar leit ’t! — „Reken vannacht niet op mij. Ik moet ’r op uit, H. Th”, dacht ik bij mezelf: as dat maar goed afloopt.... Welgeteld het-ie twee zakdoeken, en ’n schoenen zo stukkend dat ik ze al niet meer poetste!.... Ik wil me vanmorgen in me keuken wassen, en jawel: me stukkie zeep gemoerd.... Maar as je erg.es gaat voorlezen, hoef je niet eerst je voeten ’n beurt te geven, net zo min as ik telkes van de teil gebruik maak, wanneer ’k uit verstellen ga. Vanmorgen was d’r net zo’n stille as u an de deur van een- en an die van drie-hoog om informaties in te winnen, want ik was
al om acht uur me huis uit As ’k ’m getroffen had,
had ’k ’m daalijk gezeid, dat de boel niet koosser is, want die bezieling in ene voor me voetenteil met heet water, midden <yp de dag, en zo’n verdacht briefje achterlaten: daar zit zó’n luchie an vast, da-je ’n dubbel-verstopte neus mot hebben, om ’t niet te ruiken’ Ik zeg: de mensen kijken na wat ’r in je ziel, maar niet na wat ’r in je schoenen huist! En van de luchies gesproken: d’r hing gisteravond zo’n krimmenele stank in z’n kamer, dat-ie minstes vergift as de Leidse giftmengster gekookt mot hebben, om die vermoorde bankier te vergeven.... Hoor is, meneer, ik ben ’r wel meer met me boekie mgevlogen,
maar zo godsnakend-liederlijk as deze keer ”
Duporc, die zich bij deze woordenvloed als ’n geneesheer, die ’n zieke te stoer heeft laten purgeren voorkwam, nam thans met omzichtigheid ’t stillend woord.
„Mag ik z'n kamer even zien, juffrouw — ik hou u géén twee minuten op.... ”
„Voor mijn hoeft u zich niet te haasten”, zei ze mei ’n Zondagse uitstalling van ’r wezen trekken, terwijl de zilveren rijksdaalder in ’t kluwentje van ’r linkerhand
verdween: „ik heb de tijd al wou u de hele nacht ’
„Jongen, jongen, als ’k die invitatie nou ’ns accepteerde!”, zei-ie schalks, en de fameuze grap deed ze allebe
108