De moord in de trein

Titel
De moord in de trein

Jaar
1954

Pagina's
201



<öe fles ging, had-ie in z’n liefde voor ’t vak opgekocht, en in sentimentele besluipingen, schoot-ie nog wel ’ns in ’n harnas, als-ie uit 't bad kwam, en zich te weelderig voelde. Beneden was niets van dit alles te vermoeden, beneden leefde Josephus Bok van de All-Risk-Verzeke-ringmaatschappij, die ’t tot welstand gebracht had — boven ontpopte zich dikwijls de Bohemien, die Racine en Vondel reciteerde, terwijl de douche op ’m neerstoof.

Dat alles had voor Nathan Marius Duporc slechts relatief belang. Hij keek in de kast, waar de molières gestaan hadden, en bestudeerde de verschillende soorten pruiken, die genummerd in dozen lagen.

Toen op z’n horloge kijkend — ’t was over elven — dankte-ie de huishoudster met ’n innemend lachje, en bij de huisdeur, die ze met ’n snauwend gebaar voor ’m opende, vroeg-ie enkel nog of ze ’n meneer René Rana kende.

„Nee!”, gromde ze: „nooit van gehoord!”

Ze smeet de deur dicht, deed ’r de ketting op, en in de veilige beslotenheid der vestibule, analyseerde ze ’t karakter en ’t voorkomen van de hatelijke bezoeker met ’n overvloed van kleurige adjectieven en in de volksmond meer of minder gebruikelijke troetelwoorden, waaronder enige explise als: „verrajersuitschot van de vullisbelt! .... Kromgetrokken leepoog!.... Rooie schinderhan-nes!” en vele malen enzovoort.

’t Deerde Duporc weinig, daar zulke draadloze scheldpartijen geen effect van kwetsende, pijn-doende aarc schijnen te hebben. Hij zat stilletjes naast de chauffeur werd weer wakker toen ’n hoofd met verwarde harer over ’n kozijn van de behuizing van Hans Thyssen werc gestoken, en ’n schelle stem, die zich langs ’t trappenhuis van een-, twee- en driehoog in de lengte der jaren respec; af had gedwongen, vroeg wat of ze mosten.

„Ik kom met ’n boodschap van meneer Thyssen”, zei Nathan Duporc.

„Van die armoedzaaier en flessentrekker”, recenseerde ’t hoofd over ’t kozijn, die van alle boeken der wereld-* literatuur enkel ontzag voor ’t boekje der boeken, zonde : achterstalligs, had: „wat mot' die sloerie-van-’n-vent van me, nou z’n naam in al de kranten staat?”

„Wil u me even boven laten?” vroeg de politiebeambte ^beleefd: „’t is wel wat laat, maar ’t is om hoogstens vijf

minuten te doen ”

„Zeit u ’t zo maar”, zei de verstelnaaister, ’r elboge i steviger in ’t kozijn puntend: „en ’n beetje gauw, want i s ben niet van plan voor jou ’n kou op- me longen te krijgen ’’

’t Was de derde vrouw binnen ’t uur, als-ie Clotilds e i

106

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.