Was kort na 'n klein avontuur, *n intermezzo, 'n duel — of hóé ge ’t noemen wilt — dat *k Hém, den eerbied-afdwin-gende, met de helde-maag, ontmoette. Afgestapt in 'n vrij groot hotel-aan-zee, had ’k ’t genoegen, dat de hotelier 'n veel-belezen man was, die niet alleen Goethe en Schiller bij méér dan name kende, maar ook ’n paar boeken in z'n hotelbibliotheek van den vergankelijken auteur van dit breedsprakig Schetsboek bezat. Vandaar dat toen 'k m'n naam in den vreemdelingenfoliant had geschreven, de gastheer z’n persoonlijke opwachting kwam maken en bij ’t eerste diner, dat aan aparte tafeltjes geserveerd werd, z’n rondgang bij de andere gasten ’t gloeiend-vervelend doel scheen te hebben, om iedereen op ’t „interessant” feit attent te maken, dat de meneer aan tafeltje nummer-zooveel S. Falkland uit Amsterdam was. Je dronk je soep en werd bekeken. Je at je visch en werd bekeken. Je bekluifde je kip met vork en mes en werd bekeken. En toen je met honger van tafel opstond, werd je bekeken. Dit nu is niet plezierig, maar je went ’r aan. En ’t genoegelijke is, dat ’n nieuwtje voorbij gaat... Wat evenwel in die begindagen niet voorbij ging was m’11 honger, ’t Was öf de rustkuur, öf de frissche buitenlucht, die me meer deden eten dan gewoonlijk — öf 'k werd ondervoed door de moderne en chike hotel-methode om veel entrees te geven met telkens ’n precieuze mondjesmaat. Den derden, vierden middag, kort voor de gebruikelijke „fromage, fruits, dessert,” raakte ’k in opstand, en vastbesloten nu eens wèl verzadigd van tafel op te staan, verzocht ’k den rayonkelner nog eens te komen met de filet de boeuf. Schichtig keek hij naar z’n patroon en toen ’k me niet ontzag ’n onbehoorlijke burgerportie op m’n bord te laden en dit ook de aandacht trok van de tafeltjes in de buurt, fixeerde mij de hotelier met ’n p ij n 1 ij k verwijt in z’n oogen. k had ’m zeer gedaan. Maar omdat-ie 'n man van eer was, die zwijgend scheen te lijden, voorkwam-ie de volgende dagen ’n herhaling van mijn weinig