II
ziende:
'n Brief spelden en — haha ! — 'n nieuwe pen ! blinde:
Goddank, {stilte). Wat doe je ? ziende:
Ik lik. 'n Pen wordt eerst pen, als je ’m likt, zooals ’n poes ’r jongen in *t nest. Anders krijg je ’r geen letter uit. Ziezoo, [lezend) De hoofdzaak is, dat we allemaal gezond zijn. Punt. blinde:
Gisteravond bracht de bode ons je eerste briefkaart na je vertrek. Nou weten we tenminste waar je ligt en dat je goed ben angekommen . . . ziende:
Hoho ! .. . blinde (angstig):
Is-ie alweer stuk ? ziende:
Nee, maar je jaagt zoo ! ’n Nieuwe pen moet ’r an wennen. Nog 's indoopen ... En dat je goed ben angekommen. (stilte) Ik ben ’r. Nou ? . .. Nou ? blinde (moeilijk):
Ik vraag waarvoor 't dient, en waarom God z’n stem niet laat hooren ?
ziende:
Mot dat 'r in ? blinde:
Nee. Dat zeg 'k voor mezelf. Menschen die menschen doodschieten, menschen die God's evenbeeld zijn — menschen zooals jij en ik, meester, nee — als jij — ik tel niet meer mee — hoe kan ’t — hoe mag 't ? . . . Je dacht dat !t uit de wereld was, dat je kinderen nog voor de dienst worden opgeroepen uit gewoonte ... Ja, dat dacht je . . . Dat dacht ik — ik ... En nou zoo ineens ’n