6
blinde:
Ik hèb iets gehoord. ziende:
Ik ook. M’n pen is in tweeën gesprongen. Gebeurt me meer als ’k an de punt toe ben. Nee, moeder, 'r is niemand. Jouw ooren willen meer zien dan 'n ander z’n oogen. blinde:
Ik zie ook meer, al is Jt niet met m’n eigen oogen... Ben je zoover ? . . . Lees dan 'ns op. ziende: ilweer ?
blinde:
Nog een keer als je wil. ziende:
Vooruit dan . . . (leest) : Mijn beste zoon. Uitroepteeken. blinde:
Dat hoef je 'r niet bij te zeggen. ziende:
Goed. Dan geen uitroepteeken. Mijn beste zoon, ik heb den heelen nacht en vandaag den heelen dag aan je gedacht.. .
blinde (zacht):
Dat heb ik . . .
ziende:
. . . Blinde menschen zijn op anderen aangewezen . . .
blinde (zacht):
Dat zijn ze. .
ziende (verder lezend):
... En daarom, terwijl ik honderd brieven in mijn hoofd had, heb ik moeten wachten tot vanavond ... (de lezing onderbrekend, iot de Blinde) .. . Honderd brieven in ^ hoofd: zou je dat wel zeggen ? Met één hebben we al zoo'n moeite, wat ?