heden van den nacht geslikt had.
Toen werd-ie ’n moment onheusch.
— ...Wat drommel, meneer! kwam-ie los: denk je dat ’n angora-kater oogen van gut-tapercha heeft? Denk je dat zulke voortreffelijke oogen de excessen van sigaretten bij hoeveelheden, van idiote tranen bij hoeveelheden, van champagne bij hoeveelheden, en van opstoppers verdragen? Had je gezond verstand je niet kunnen ingeven, dat ’n kater niet rookt, van geen waterlanders gediend is? Ken jij één huilend dier? 5t Is glad mis! ’k Moest je zoo weer de deur wijzen! En als ’k ’t niet doe, is dat in de eerste plaats voor mezelf. Over te veel proef-objekten beschik ’k niet. Maar ’n derden keer, om zulke oorzaken, help ’k niet meer. Je arm!Dan probeeren we’t nog eens....
— Als ze ’s nachts niet zoo óngewoon hadden gelicht, zou ’t niet zijn gepasseerd, trachtte Joep zich te verdedigen.
— Nonsens, meneer! vlamde de Prof op: ’r was natuurlijk weer ’n vrouw in ’t spel
— en m’n meening over vrouwen ken je....
— Ik geloof... zette Joep in.
— Ja, ja, glimlachte de geleerde, de watten met chloroform gereed makend: ik ge
72