rit die ’m aangenamer leek, omdat zij geen getuige van z’n machteloosheid was.
Aan Johan’s arm liep-ie ’t villa-hek binnen
— ’t geblaf der honden, ’t geraas achter de gesloten deur, deden ’m bijna prettig aan.
— Bonjour, bonjour! riep de stem van den redder vroolijk: bonjour, vriend met de oogen van m’n felis maniculata domestica angorensis! Kom je me góéd nieuws brengen?
— Nee, professor, verklaarde Joep bedachtzaam: ’k geloof niet, dat ’k absoluut methodisch geleefd heb....
— ....Methodisch of niet methodisch.... lachte de geleerde, merkwaardig-verge-noegd: dat is bijzaak, als ’r maar geen tranen in de buurt van de nervm opticus zijn geweest....
— Tranen èn vuisten van’n portier, zuchtte Joep.
— Zoo, zoo, praatte de ander nuchter: ’k meende ook al ’n zonne-spectrum tusschen uw wenkbrauwen waar te nemen! Laten we maar eens onderzoeken....
Opnieuw waren ze in de studeerkamer met de vreemde geluiden.
En de toon bleef genoeglijk tot de Prof de kateroogen onderzocht en al de bijzonder
71