z’n wisselende stemmingen van opgewektheid en downheid was, wanneer-ie niet bij ’t gaan naar z’n kamer — als ’n kind zoo benepen — voor ’t eerst sinds vier en twintig uur, ’r arm genomen had.
’m Niets vragend, zelfs geen zwak teeken van verwondering gevend, werd ’t ’r duidelijk.
En met de ouwe, lieve stem van alle avonden — of de schakel zonder onderbreking geweest was — sprak ze ’r waarschuwinkjes:.... Voorzichtig.... Hier ligt ’n roe los.... Denk aan den hoek.... Nog drie treden.... Omdat-ie zich dat alles liét zeggen, wist ze nog sterker.
En ’t weggetrapt respect leefde waarlijk weer in ’r op — enkel ’n man kon ’n wree-de teleurstelling zóó maskeeren.
De slaapkamer-klok had nog geen vijf geslagen, toen-ie zich door Johan liet klee-den.
Zonder geduld om te ontbijten, reed-ie ’n half uur later uit.
De huisknecht zat naast den chauffeur. Meer hulp had-ie niet noodig.
’t Werd dezelfde lange rit, met dezelfde drie keer oponthoud voor de tollen — ’n
70