DERDE KAPITTEL
DE FAMILIE EQUIDAE HELPT
Den heelen nacht had Loek in ’r kamer gezeten — telkens de deur geopend of ze ’m niet thuis hoorde komen — telkens bij de weggeschoven gordijnen, met ’t heet voorhoofd tegen de ruiten.
Z’n stap door de gang had ze gehoord — z’n gesluip door den tuin benee gezien.
’m Terughouden, ’m aanroepen dorst ze niet — na de opwindende scène in de kleine werkkamer.
Als ’n koortsachtige droom was alles aan ’r voorbij gegaan — ’t bezoek aan den wonderdokter — z’n glimlachen in de auto — ’t monsterachtige lichten der oogen in de vestibule — ’t gebeurde in ’t kamerduister. Voor ’t raam had ze ’t dag zien worden — ’n glanzend-jonge dag van teeren nevel, violette zon, bleek-zilverend groen aan de boomen en struiken.
Toen — bij de eerste weelde-wiegeling langs de stores — in de kwellende stilte van ’t huis, triestig, vermoeid, had ze’r koffer gepakt, zeker wetend ze niet langer zou blijven, dat ze voor al ’t goud in de wereld
63