kleur-wazing uit z’n greep los liet.... De klok had pas négen geslagen... Als ’t om twaalf uur lukken kon — waarom dan nu niet?.... Z’n lust in praten, z’n levendigheid van daarstraks waren uit ’m gezwiept. Misschien — misschien was ’t ’n waanzinnige suggestie geweest — die lichting der twee wijzer-strepen....
— ’t Is of u iets heeft — u ziet ’r zoo bedrukt uit, zei ze gekweld door z’n over-gang van stemmingen.
— Ik wou, ketste-ie stug: dat u me niet zoo voortdurend aankeek. Dat voel ’k. En dat hindert....
Ze verzette ’r stoel. De vuisten gebald, wrevelig, met ’n schrijning van wanhoop als-ie in geen maanden gekend had, koortste voor ’t eerst van z’n blindheid de gedachte aan verlossing in ’m op — de mogelijkheid van ’t einde — als-ie wóu.... ’t Beetje licht dat-ie zich in ’t laboratorium en in de huisvestibule had gedroomd, was z’n dóód wanneer dit ’n nieuwe mislukking werd.
Over ’m — geluid van de laatste avonden, na den maaltijd — dorde geritsel van omgeslagen papier.
Nu had ze den ouden Statenbijbel voor
35