in wien-ie begon te gelooven, beter begrijpen, als-ie niet enkel op ’n stem dreef....
— En nu mag je zuster binnen komen, zei de dokter, zelf wakker wordend: te neuzen valt ’r niets meer, nee. Alles is opgeborgen.... Ik hou niet van pleegzusters.... Lastige menschjes met veel verbeelding, véél geleerdheidjes,lange tongen.... Enfin, vróuwen.... ’k Voel me bij m’n dieren veiliger, blijf liever de laatste van m’n geslacht.... U laat geen woord los, niet waar?.... Geen wóórd!.... Als de juffrouw met dat kapje dat ’r zoo flatteert — geen kapjes, minder verpleegsters! — u over mijn onderzoek vraagt, antwoordt u eenvoudig, dat we nog niéts verder gekomen zijn! Ja?
— Ik heb mijn eerewoord nog nooit gebroken, zei Joep — en de eerste glimlach, niet spottend, niet snijdend, sinds dat ellende-jaar, belei z’n gezicht. De zwakke, rosse schemer achter den bril was ’n zaligheid. De deur ging geluidloos open — haar stap.
— Wilt u den patiënt overnemen, zuster? praatte de man, ineens stug: ....en ’m zooveel mogelijk in ’t donker houden?
— Jawel, dokter, klonk Loeke’s stem: ik ben blij dat u gescheld heeft — ’k was juist van plan aan te kloppen, om te vragen of