12
De grijsaard.
Nee, m’n kind. Elk raampje is van 'n kamer.
Het kind.
Van ’n kamer... Zooals thuis?
De grijsaard.
Zoo mooi niet, leelyke, èrg leeljjke kamers met witte muren...
Het kind.
En bloempotten?... En... En...
De grijsaard.
Weet je hoe 'n kelder ’r uitziet? In zoo’n kelder woont vader...
Het kind.
In ’n kelder? En — en — ’r brandenlichies, grootva... De grijsaard.
’s Nachts.
Het kind.
En ’r zijn ramen...
De grijsaard.
Die zijn hoog van den grond. Als je op je teenen staat, kun je nóg niet zien wat buiten gebeurt. Hoog, hè?
Het kind.
Waarom zijn ze zoo hoog?
De grijsaard.
Niemand mag ’r door kijken.
Het kind.
Waarom niet?
De grijsaard.
’t Mag niet.