8i
Marre. Uit.
Jeannette. As ze ze niet poetst, zeg ’k ’t mevrouw !
Edi iperveeld, de schouders ophalend). Laat mij buiten je gezanik ! Doe niet zoo kinderachtig, toe! (af).
Jeannette (tot Marre). Had u nou an jongeheer Edi uw nóód geklaagd!
Marre (vinnig). Daar heb ik jongeheer Edi niet voor noodig.
Jeannette. O nee ? Ja, druive kenne züür worde. As u ze maar bóve brengt! (af).
Zeventiende Tooneel.
Marre. Edi.
Marre (gaat aan de keukentafel zitten. Staat kwaad-aardig op, neemt de bottines van den stoel, werpt ze in de tuingang).
Edi (het trapje af sluipend). Marmotje, begin geen stomme streken! As zij bovenkomt en vertelt .... (zij begint snikkend te huileii) Schei uit ! Pas op! ’k Kan jou niet zien of je begint te mieren !
Marre (snikkend). Je weet toch hoever ’t met me is !
Bloeimaand. 6