135
heen, uitgeschreeuwd, tot de longen er zeer van deden, dat alleen hij waarlijk auteur is, die de bewogenheden zijner gemeenschap doorvoelend, aan die gemeenschap in goeden vorm, wat te zeggen heeft, gedragen door dit steigerend hobbelpaard, en in de onafhankelijke brood-positie, om er geen doekjes om te winden, be-sprookte ’k ’t G e s t i c h t s 1 e v e n 1). O, luistert! Luistert, dames en heeren, schouwburgminnaars van stalles, loges, parket en parterre (de ^vlegels van ’t schellinkje, willen we als onbruikbaar kunstmateriaal ter zijde schuiven), luistert, gegoede burgerij, liefste zwaar- tepelige voedstervrouw e, die de theaters, de tooneelisten, óók de warhoofdige stukkenschrijvers mainteneert, die ’t in haar onbetwistbare macht heeft, ons allen, afhankelijken, op het marteltuig der dagelijksche zorgen te strekken — luistert! Er valt iets te te biechten in de lijn van dit dramatisch oeuvre, iets vrijpostigs en voorbarigs. Gij, scherpzinnige Meesteres, hebt 't alreede in uw organen hooren uitspreken, dat de auteur van dit en andere spelen, zich nu eens bewoog op de hoogten, waar men er „is”, dan weder in de dalen, waar
1
Reeds in Op Hoop Van Zegen vluchtig aangeduid (o. m. Tweede Bedrijf, zesde tooneel).