Bloeimaand

ii 7

naar Geesje, vraagt) Ken u me zegge, waar Koosje de Wilde leit?

Geesje. Koosie de Wilde? (roepend) Koosie, slaap-ie? Koosie, dr is volk voor je! Vlak bij u, dame. An uw linker hand.

Marre (staat even benepen-kijkend bij V bed van Koosje, die zij nog niet herkent. Verlegen -aarzelend, verwonderd bestaard door ’t besje, legt ze een tuil tulpen en hyacinten op het nachtkastje).

Koosje (verbaasd-blijig). Dank u wel, dame.

Marre. Ben ’k zóo veranderd — zoo héélem aal veranderd — groomoe?

Koosje (zit verschrikt op in bed, wijkt een weinig achteruit). Wie is — wie is u?

Marre (zenuw-lachend). Hahaha! Die is goed! Ik! Ikke!

Koosje. Is u — ben jij Marre? — Ben jij me kleindochter Marre? (schudt ongeloovig ’t hoofd) Nee, nee, nee....

Negende Tooneel.

Marre. Koosje. Mina. Truitje. Leuntje. Betje.

Fietje. Dien. Aagje. Cornelis.

(Geesje is de zaal uitgesukkeld. Betje is opgestaan,