9
’t dolletjes over de grintpaden, onder die parelmoerende lampekap, aan te stappen, ’t kippenhok met den bewonderenden haan en de wat-zie-jij-er-uit-kakelende kippen voorbij, en zoo in ’t zicht van de meisjes van links, die 't niet mochten groeten en in ’n ponney-wagen met ’n knecht-met-’n-bandje-om-z’n-pet, schrikkelijk-opge-prikt uit rijden gingen, en van de jongens en meisjes van rechts, die soms stiekum de tong tegen ’r uitstaken, en proppen papier met appeleschillen ’r in, bij hullie en bij den meneer-met-den-boom-' over de schuttingen keilden. Fijn. Om bij te dansen van plezier. De paadjes rondkuieren met je hoofd achterover en ’n gezicht van ik-geef-niet-an-de-deur, ik-ken-jullie-niet, ik-mag-niet-eens-met-jullie-omgaan, ik-zou-me-voor-zulke-bedelkinde-ren-geneeren — langs de grasbanden en de perkjes kleine stapjes-van-ik-ben-de-prinses-uit-’t-groote-prentenboek uitmeten, en ’n mond trekken of je niks van dat oordineere eten beliefde, en de parasol, de lichtende taart, de kleurentol, de snoes, de beeldig-doddige boven je hoofd, schuin-achterover, en de ivoren ringknop tusschen je duim en je wijsvinger of je ’t alle dagen gewoon was onder iets zoo prachtigs as Moes ’r nieuwe parasol te loopen. „Wat voer jij in gosnaam uit, merakel-van-'n-kind!”, viel Christien uit, nu ze eindelijk ’r boterhammen op had: „mot ’t weer hommeles geven? Zal je’m daalijk op z’n plaats terugzetten. Je het toch gehoord dat ik ’m na boven most brengen?” ... ,,’k Zal ’m niet kapot maken, hoor”, zei ’t meisje, en omdat de oude dienstbode om ’r parmantig gedoe schaterde, begon ze nog ééns zoo nuffig, ingebeeld en met hikkende heupjes onder ’t afdakje van rood, rose en golvend goud te manoeuvreeren. Nou was ze heelemaal dame, erg-rijke dame, die ’r inkoopen ging doen. Daar bij ’t kippenhok was de slager, maar zelfs in de winkel hield ze ’r parasol boven ’r hoofd, want as je ’r dichtdee, was ’t niet meer dat. „Wil u asjeblief ’n half pond doorregen lapjes, maar asjeblief erg malsch en niet te vet, bij Mevrouw Coupil laten bezorgen? Dag slager!” Dan was de wandeling naar den kruidenier, op den hoek naast de rhabarberplant: „Kruijenier, wil u asjeblief bij Mevrouw Coupil ’n pond suiker, ’n pak lucifers, ’n bus poederchocola voor jongejuffrouw Do en ’n bus biscuits voor as ik levertraan geslikt heb, laten anreiken? U zet ’t wel