10
op de rekening? Mijn man komt morgen uit Engeland terug en dan verreken ik alles ineens met u. O, is dat koekje voor m’n dochter Do? Hier Do, dat is voor jou. Zou je meneer niet bedanken? Dank u wel, kruidenier. Dag kruidenier...” Van den kruidenier naast de rhabarberplant, stapte ze dikdoenerig-gemanierd onder de parasol naar den groentewinkel, tweede laantje links bij de kraan van de waterleiding: „Dag juffrouw-van-de-groente. Wat kosten de gestoofde peren? O, dank u. Vier, vijf gulden? Laat u maar twee pond bezorgen bij Mevrouw Coupil, maar weegt u asjeblief waar ik bij ben, want de laatste keer was ’r te min in de flesch. O, nee. Dat was u niet. Dat was de melkboer. Dag juffrouw van de groente. Ja, dat is me nieuwe parasol. Mooi hè?... Nee niet ’r an kommen met uw zwarte vingers. Dan wordt me Mams boos...”
Zoo speelde ze aan een stuk in ’t tuintje, zoet, tevreden, ’t niet eens merkend dat Mams uit de stad was, pas vanavond laat terug zou komen, en dat Christen bezoek in de keuken had. Ze was zoo in ’r spel van groote dame-met-’n-parasol, die met ’r geld geen raad wist, dat ze nog bij den banketbakker, den poelier, den schoenmaker en den kapper, die ’r haar moest wasschen, druk redeneerend en o ver-wijs babbelend, als kind dat enkel groote menschen hoorde praten, bezig was, terwijl de lauwe regen langs de baleinen van de nieuwe parasol siepelde en lekstraaltjes gaf, de kippen op stok waren gekropen, de afvoerbuis van de dakgoot als ’n ouwe heer-met-bronchitis kwekkerde, de bladen van de rhabarberplant net als de haan tok-tok zeien, zonder dat ze ’r iets van gejioord of gezien had. Toen, ineens, omdat ’t lichtte en ’n blaffende ratelslag uit de wolken, de huizen en den grond dee beven, werd ze uit ’r droom wakker en met ’n verschrikt kinder-snuit vluchtte ze de tuinkamer in. De parasol, uit ’r handjes geglipt, door ’n plotselingen aangierenden, stof en blaeren op-jagenden rukwind gegrepen, buitelde ’n paar maal bezeten over de neerstriemende planten in de bedden heen, kopje onder, kopje boven, en tuimelde met ’n kwak tegen ’t gaas van den ren. Je lette ’r eerst niet op, want weer schoot ’n paarse straal langs den indigo-hemel en weer beukte ’n mokerslag, ketsend, ’t hemelruim kapot rameiend en met plomp-zware nadreuning de ruiten be