6o
Ze maken zich ’n overspannen voorstelling van het tezamen wonen in één huis, ’t eten aan één tafel, ’t centjes-potten in één spaarvarken.
Ze hebben allemaal haast.
Ze lachen je uit, als je beweert, dat ’r in ’t huwelijk ’n tijd komt, waarin je de aangebeden oogen, neuzen, tanden — wat ’r meer als lokaas in ’n verderflijke muizenval is geschapen — niet meer ziet, nauwlijks nog oplet, ’n tijd waarin je mekaar triestig begint te besnuffelen, om den reuk van iets, dat ’r misschien nooit is geweest, te speuren.
Als je dan niéts speurt, zooals ik en zoo veel meer vrouwen, krijg je ’t aller-rampzaligst bedrog — gelijk ’k ’t me voorstel — van iemand, niet geloovig genoeg om in ’n klooster te trekken, die toch op ’n goeien dag in diepste verlatenheid, de kilheid van kloostermuren betast.
Ik zou wel ’ns allerinnigst willen uitpraten, uitpraten zonder m’n gedachten te verbergen, met iemand die óók verlangt.
’t Behoort tot ’t meest-onverklaarbare der gedwongen keuze in de natuur, dat alle knappe of mooie (mooi, ’n woord om te rillen) mannen en vrouwen ’t éérst aan de markt komen, om voor de Soort te zorgen, en dat de minder-knappe, of leelijke vrouwen-zonder-geld, zich dan ook gedwongen, en niét zonder rancune, tot opvoeding en onderricht groepeeren.
Wahn! Wahn!
De welgevormde exemplaren vliegen in de vlam van ’t uiterlijke — de minder-welgevormde krijgen de taak van het innerlijke...