Dinsdag.
Gistermorgen is de nieuwe meid in dienst getreden, Corrie, ’n fatsoenlijk, knap, èrg jong ding — door en door katholiek. Eéns in de week catechismus — Zondag naar de kerk — vasten etc. Goed dat ’r moeder niet weet, hoe wormstekig mevrouw is!
Ze is handig, bijzonder stil. De vorige, die van de Ansicht-kaart, vulde de keuken met ’r kabaal. Deze werkt, plast, schrobt, zonder geluid te geven. Omdat ze zoo jong is, aan neusbloedingen leed, heb ’k de schoonmaakster ’n dag meer in de week genomen.
Gister waren ze saam aan ’t werk — gister hebben we geen prettigen dag gehad. Hemel (va!) nee. ’n Dag om niet licht te vergeten.
De Franschen hebben ’n spreekwoord, als ’k me niet vergis: „Pour manger un poulet, il faut être è. deux, le poulet et soi-même.”
Juister, meer toepasselijk op den huislijken haard — ’n kip is in burgergezinnen geen spijs voor allen dag — vooral hier zijn de poeliers schandelijke afzetters (als ’k vanmiddag ’n jónge kip in plaats van ’n taaien haan had gekregen, zou de séance tusschen mij en Eduard betamelijker zijn geweest) — meer algemeen-menschelijk gezegd, zouden we van de leus kunnen maken: „Pour se disputer cordialement, il faut être a deux, le chéri et soi-même.”