Zondagmorgen 1)
Al m’n aanteekeningen — tot vandaag, zijn ’r naast of formeele onwaarheden.
’t Kost zooveel inspanning, zooveel malle zelfoverwinning, eer je watje verdriet doet, waarvan de menschen liever niet willen hooren, in stugge letters — zwart op wit geeft.
— Als ’k 't op muziek kon zetten, klaagde ’k ’t in melodischen vorm.
Wat zijn componisten gelukkig.
Die vertellen alles, spinnen niets uit, noemen de dingen met mysterieuze klanken, worden zonder onkieschheid begrepen.
Ik —, ik die ’n gewone, getrouwde vrouw ben, onnoozel-weg papier zit te bebabbelen, omdat ’k geen moeder heb, geen van m’n vriendinnen, allerminst Lies Joosten, vertrouw — èls ’k ze vertrouwde, hield ’k nog m’n mond: je kimt ’r niet over praten — ik heb met me-zelf moeten vechten, vóór ’k de kleine, wreede pijnigingen dorst biechten, die me doen liegen en huichelen en gedwongen glimlachen en onwezenlijk bewegen, zonder dat ’k toch iets heb gedaan, iets gezegd, iets met
1
De voorafgaande notities heeft de verzamelaar laten vervallen, of ingelascht.
Biecht eener Schuldige. i