simon: Dat dondert niet! Ik hèb gewaarschouwd.-En nou zeg ik-nou zeg ik-dat as Mees, de anstaande van me dochter-om van de andere niet te spreke-as Mèes... dan komt ’r móórd van!...
de boekhouder: Laat je uitlache! Ga ’n borrel pakke en praat verstandige taal.
vierde toneel. De vorigen, Marietje
simon: Had maar buiten gebleven.-Niks geen tijding. marietje: Niks geen tijding... simon: ...Dan komt ’er moord van... af
vijfde toneel. Bos, de boekhouder
bos: Wie ware daar?
de boekhouder: Simon en z’n dochter. Dreigemente!-Ga u uit?
bos: Dreigemente? Is de kerel krankzinnig?-’k Ben in tien mi-nute terug. Wie komt mot wachte. de boekhouder: Hij sprak van... bos: ’k Ben niks nieuwsgierig!... af
zesde toneel. De boekhouder, Saart
de boekhouder, krabbelt naar zijn lessenaar terug. De telefoonschel gaat over. Gewichtig luistert hij aan de gehoorbuis:-Kan niks verstaan.-Ik ben ’t, de boekhouer.-Over tien minute is meneer terug-mot je nog maar is schelle. saart: Dag hartje!
de boekhouder: Wat mot jij nou weer? saart: Ik mot jou. Jessis wat ’n koue wind. Mag ’k effe me han-de warme?
de boekhouder: Blijf maar échter ’t hekkie. saart: Lekker dier, ’k heb maling an je!-Meneer Bos slaat zo net ’t hoekie om. Warmt zich. -’k Zal maar niet vrage na de ‘Hoop’.-Jessis, zéven gezinne.-Wat ’n geluk, dat ’r behalve de kinderen drie ongetrouwde jonges an boord zijn. Nérgens ies angespoeld?
65