89
VIERDE TOONEEL.
De vorigen, Matansku.
Matansku (zoekt met z'n lamp de glooiing langs). Glück auf! (De anderen beantwoorden den roep). ... Jessus-Maria! ... Jessus-Maria! Heb jei nieks gefunden, kameraad?. .. Jessus-Maria!... Moet iem toch hier verloren haben ... Jessus! Jessus! ...
Schulz. Wat hè-je verloren, jongen?
Matansku (zoekend bij de linksche kolenkar). Mein, mein Kontroll-Marke... Verflucht! Verflucht! Mord verflucht!
Schulz. Je penning? Bè-je dan hier an ’t werk geweest ?
Matansku. Hier, nein! Himmelverflucht!
H a d w i g. Dan zel je de heele derde laag kennen afzoeken, kameraad! Kè-je toch beter doen, as we na de „kooi” trekken!
Matansku. lek zoek schon van halb zwölf ab... Du Lump von Herrgott!
Schulz. Bè-jij dan nog van de ochtendploeg?
Matansku. Himmelverflucht, ja! (Tot Spiess). Hei jy hier keine Marke gezien?
Spiess (ook met z’n lamp den grond belichtend). Nee.
Schulz. Wat weerga, as je hier niet gewerkt heb, wat hoef-ie dan daar in de hoek, waar geen sterveling komt, te scharrelen?
Matansku (de rails bijtichiend). Du Sau, du! Mord-verflucht! Als iek ihn nicht finde... (Zoekend af in de opening, rechts).
VIJFDE TOONEEL.
Schulz, Hadwig, Wiener, Spiess, Stein.
S c h u 1 z. Nog van de ochtendploeg ? En z’n nummer-penning kwyt? Zeker bezopen! (Tot Hadwig). Kè-jy ’m? Glück Auf. 7