DERDE BEDRIJF.
EERSTE TAFREEL.
(Een galerij van de derde laag (Soole) van de Mijn „Glück Auf!” Het geheele eerste plan is vrij. Links en rechts van het tweede plan verheft zich de glooiing van den berg. Daartusschen de uitgehouwen, door balken geschoorde opening van een staande galerij (stehende Flötze), die met een nauwe spleet tot het derde plan doorloopt. Langs de linksche glooiing ’n hellende tree (Fahrte), die dicht bij de tooneelhersen ombuigt. Over het eerste plan, dat links door een steenbrok is afgesloten, de rails voor de kolenkarren, die rechts afgevoerd worden door ’n met gonjelap gedekte opening (Wettertür). Bij de linksche glooiing, halfwege, een paal met ’n bord (yettertafel). Rechts van de arbeidsplek een ijzeren buis met kraan, Het tooneel is voJ slagen donker. Uitsluitend in de benedenste grot van de door balken geschoorde opening is het licht van de mijnlampjes, die of door de tanden der mijnwerkers, wanneer zij werken, worden vastgehouden, of in de balken gestoken worden. De kleeding der mijnwerkers, die bovengronds uit slappen hoed* vest met twee rijen knoopen, swieter, halve kaplaarzen en drinkkan over schouder bestaat, is hier: oude pet, naakt bovenlijf, donkere broek en lompe schoenen).
EERSTE TOONEEL.
Schulz, Hadwig, Wiener, Spiess, Rudolf.
(Bij het opgaan van het doek liggen Schulz, Hadwig en Wiener languit op de gruisbedding, terwijl de lampen in de balken gestoken zijn. Spiess duwt een leege kolenkar tot bij het linker steenbrok, hangt z’n lamp aan den ijzeren rand, droogt zich de naakte borst met ’n lap, bukt zich bij de waterkraan, houdt ’r z’n mond tegen, kreunt). ... Weer geen drup — ’k stik, stik ... Da’s erger as de hel...