77
kamerdeur in de hand geaarzeld heeft, zich grommend terugtrekkend). ... Ja, ’t is goeie . .. Dag moeder! (Zij knikt groetend).
Heil (achter Schulz aan). ... As *k dat zee, was ’t toch niet, om daalyk, daalyk... (Af).
ACHTTIENDE TOONEEL.
Moeder Schulz, Grete, later de Kinderen.
Moeder Schulz. (legt 'n lap op de tafel, neemt ’t linnengoed van 't droogrek en ’t strijkijzer van ’t fornuis, zit dan met ’t gebroken crucifix in de handen. Op de gang klinkt 't spektakel van de spelende kinderen. Grete treedt binnen. Zij schrikt). ... ’k Dacht da-je ...
Grete. Nee, moeder. Is-ie weg ?
Moeder Schulz (ingehouden-smartelijk). Ja.
Grete ('t crucifix bedoelend). Hoe komt dat — stuk ?
Moeder Schulz. Hè-’k — hè-’k laten vallen...
Grete. Laten vallen? Hoe ken dat?
Moeder Schulz (smartelijk). Hoe dat ken? Hoe dat ken... Weet ik dat? ... Zei Jk de kinderen binnen laten ?
Grete (met *t crucifix in de handen). Zonde, hoor! Zonde...
Moeder Schulz (bij de deur). Nou dan, maar zachies... (de drie kinderen lawaaien met trommel, trompet en fluit binnen).
Einde van het tweede bedrijf.