54
me in de kerk zat — maar as je heele nachten wakker leit — en, en de Heiland... dan bè-je overdag te moe, om benejen te werken, en as je te moe ben, kommen ’r ongelukken van ... (Hij schudt glimlachend ’t hoofd). ... Ja, jongen ... Schud niet met je hoofd... Je werkt nou pas drie weken benejen... Ik zie de dingen beter as jy. (Een stilte). Heb-ie vannacht leggen droomen — heb-ie gedroomd da-je de Heiland zag...?
R u d o 1 f (sterk ontkennend). Nee. Nee, grootmoeder! Gister is-ie ook bij me bed geweest... En eergister... Zoo — zóó dichtbij... (Schudt 't van zich af, bezuigt wild z*n sigaar). En — en — maar dat zeg ’k je niet...
Moeder Schulz (dringend). Dat zeg je wel!
R u d o 1 f (langzaam). Gister — gister hè-’k ’m in de derde laag gezien, hè-’k de rails en ’t water zoo rood zien worden, of-ie, of-ie ’n lamp in z’n hand hieuw... En, en om z’n hoofd was ’n, was ’n... (Bootst de nimbusronding na). — Ja, ja... Daar ken ’k getuigenis van afleggen ...
Moeder Schulz (angstig). Jongen, jongen, dan heb-ie je vergist...
R u d o 1 f. ... Nee .. . (Maakt 't teeken des kruizes).
... ’k Hè-me wel driemaal gekruisigd, en toe ’k me lamp afdraaide zag ’k ’m nog eens zoo — zoo zeker...
Moeder Sch u 1 z (na een stilte, kijkt hem bezorgd aan). Ben je, jongen — benejen nog altijd bang — zooas de eerste dag, toe je door de „kooi” doof was geworden en weer na boven wou... ?
R u d o 1 f. Nee.
Moeder Schulz. Dat was je toch...
R u d o 1 f. Nee.
Moeder Schulz. Je vader het toch verteld, da-je liep te huilen en dat de bedrijfsingenieur je d’r niet uit wou laten!
Ru dolf. Nee. Leuges. Leuges. As Jezus — de zoon van de timmerman — benejen is — ’t was bij de vijftiende dwarsgalerij — dan, dan hoef ik niet, hoef ik niet bang te zijn — bang — bang — waarvoor bang?
Moeder Schulz (loopt angstig naar de tafel, zit