26
de brief van Zondag meer op ’n ultimatum dan op ’n redelijk schrijven leek — neem je ’r geen Schulz ?...
Schulz. Dank u.
Wied. Geen rooker ?
Schulz. Nee, meneer.
Wied. Jullie brief... Enfin, laat ’k ’t daar straks over hebben... Wil je zoo vrindelijk zijn, Bartsch, me even duidelijk te maken, waarom óns hooger eischen gesteld worden, dan aan andere mijnen van *t disttict?
Schulz. Dat zit ’m daarin, meneer...
Wied. Met je welnemen, Schulz, ’k vroeg ’t Bartsch en niet aan jou.
Schulz. De kameraden hier hebben mij opgedragen ’t woord te voeren.
Wied. Zoo. Ga je gang.
Schulz. In de laatste maanden het niemand van ons...
Wied (interrumpeerend). ... Excuseer, dat ’k even in de rede val! Opzichter Hankelman is vanmorgen vroeg voorbij de remhelling in de derde laag.... (Beweging bij de mijnwerkers). O, jullie schijnt ’r van op de hoogte te zijn! (Zich opwindend), ’k Moet zeggen en als m*n eerlijke opinie uitspreken, dat ’k die laffe aanranding door vier, vijf, zes — in ’t donker — van een van de beambten, die z’n plicht dee — ’n zoo for-meele kwajongensstreek, om ’n zacht woord te gebruiken, vind, dat ’k moeite heb, met ’n kalm hoofd, met jullie als vertegenwoordigers van de koempels te onderhandelen !
Bartsch. Ja, ’n kwajongensstreek is ’t...
Wiener. Maar, maar, daar ken meneer de directeur ons niet voor aansprakelijk stellen...
Schulz. Integendeel.
Wied. Wat integendeel ?
Schulz. Geen van de georganiseerden — daar zou ’k me vingers voor opsteken, as }k ze nog had! — het ’r z’n handen an vuil gemaakt! De ouwe fout is...
Wied. ... Dat *r geterroriseerd wordt, om pressie uit te oefenen. Maar dat ’s ’n methode, Schulz, die ’t