20
Wied. Ja, ja.
Stein. Je zou voorstellen, om ’t bassyn te doen verleggen...
Wied. Heb ’k ... En gebeurt ook ...
Stein. 'r Was gisteravond by sommige kranen in de derde laag geen spetje... ’k Heb zelf by één dikke vyf minuten gewacht eer ’r wat kwam... En de sproei-meesters hebben niet zooveel geduld als ik... Ik heb je op de risico gewezen...
Wied (kort). Zoo. Dank je voor je verdienstelijke houding! Dank je wel! (Geprikkeld). ’k Gooi ’r den boel nog by neer! ’k Blief niet tusschen twee vuren te zitten, blief geen kapstok te zyn, waaraan iedereen z’n klachten ophangt!
Stein ('t restant van de sigaret neerleggend). Na, dan zullen we maar ’ns ’n kykje gaan nemen — en jou
— George — niet langer ophouden. (Bij de deur). Zyn de eischen door (gebaar naar groene tafel) afgewezen ? (Wied knikt stug). Na, vooruit... (Opnieuw naar de deur, kijkt Wied, die met het hoofd op de hand voor zich uitstaart, aan, loopt op hem toe), ’v Is ’n tyd geweest, jongen, dat je — minder gesloten dee. (Wied zwijgt Hij verzet de bloemen). Ben jy, domme, domme kerel, op jouw leeftyd — jajajaja; op jouw leeftyd! — nog zoo gevoelig voor — voor twee vróüwe-oogen... ?
Wied (driftig opstaand). Nee. Embêteer me niet! (Een stilte. Stein zet zich op Anne’s stoel, betikt de schrijfmachine). En hang niet de hansworst uit!
Stein. Denk je, George, dat ’t zonderling beetje,
haast fictieve beetje menschelyk geluk...
Wied (hem in de rede vallend). Ik denk niks — de luxe van ’t denken veroorloof ’k me niet meer...
Stein. Enkel om dat... (Betikt de machine).
Wied. Daar antwoord ’k niet op ...
Stein. Na, tot vanmiddag dan! En, al gaat ’t me
niet onmiddellyk an: als ’r geen pressante motieven zyn, om naar benee te gaan, vier je jaardag dan niet
— zoo laat — by — by — je kinderen.
Wied (stug), ’r Zyn pressante motieven, ’r Is van