14
Sylvia. Des te beter. Pleit voor ’r opvoeding, al heeft ze geen manieren!
Wied (aarzelend). Manieren of geen manieren —
je moest bedenken, niewaar ? (Stokt) En, en ’t spÿt
me, maar ’k heb Frans last gegeven met de brik naar ’t machinegebouw op te rÿden. ’r Kan vandaag niemand naar benejen.
Sylvia (vinnig). Waarom niet ? Waarom niet ?
Wied (tam). Sylvie, zoo duidelÿk als ’k ’t in presentie van derden, die met de directiezaken niets te maken hebben, kon zeggen, heb ’k je nog geen drie uur geleden verzocht, ’t bezoek (Even warmloopend) bezoek, bezoek, onder deze omstandigheden, terwÿl de menschen haast niet aan ’t werk te krÿgen zÿn ! — tot morgen, tot overmorgen, tot, tot, tot ’t convenieert uit te stellen !...
Sylvia. Dus, je laat me ’n mal figuur slaan ?
Wied. Dat laat ’k niet. En dat weet je zelf ’t beste, ’k Zei je nadrukkelijk, dat ’r iets niet in den haak was. Je heb telefoon ! Had, als je twÿfelde, getelefoneerd, niewaar?
Sylvia. Nee, daar houdt alles bÿ op ! Dat is de comble van onbeleefdheid ! Daar maken Mathieu, François en Meister ’n reis van ’n halven dag voor, om je verjaardag te vieren, daar spitsen ze zich ’i op, voor ’n verzetje, ’n paar uur in de mijn door te brengen, en daar doe jÿ of je geen directeur ben !
Wied. Spÿt me. Spijt me zelf. Maar de mijn gaat ’r niet met de noorderzon vandoor. Morgen is nog 'n dag. Vandaag zÿn ’r dringende bezwaren !
Sylvia (afgemeten). Wat voor dringende bezwaren ?
Wied. Als ik op m’n jaardag... (houdt zich in, omdat de kantoorklerk brieven op zijn bureau neerlegt, en weer heengaat). ... Als ik op m’n jaardag zóó vroeg uitrÿ, is ’r natuurlÿk stagnatie in ’t bedrÿf!
Sylvia (bij ’t bureau neerzittend, en geprikkeld met de bloemen spelend). Zoo. Zoo. Zoo ineens ?
Wied. In de verste verte niet ineens — ’t gist maanden en maanden. Papa heeft ’r ook al, waar je bÿ